dal

Levenslach

Natuurlijk zit een mensenleven vol bergen en dalen. Soms sta je bovenop de wereld. Waar de zon jou het eerst raakt met haar stralen, dan pas alle andere mensen. Op zo’n moment spat het geluk van je af. Je bruist van energie. Zoveel energie dat je praktisch licht geeft. Licht voor iedereen. Het leven lacht je dan toe, zoals dat heet. Jouw gezicht weerspiegelt dat met een gelukszalige grijns die loopt van oor tot oor.

In een dal is het precies andersom. Hoe dieper het dal, hoe duisterder je stemming. Je verwordt tot een soort zwart gat waarin de energie uit je omgeving schijnbaar zinloos verdwijnt. Het enige zonlicht dat op jouw gezicht valt, komt indirect, via de langst mogelijke route, vanaf het kille oppervlak van de maan, als het meezit. In zo’n diep gat wil je dan alleen nog maar dieper wegzakken. Dieper en dieper. Wegkwijnen. Iedereen buiten sluitend.

Waar je dan toch nog de energie vandaan haalt om weer op te veren en toch weer, als een hardnekkig woekerend onkruid, naar de zon te reiken, gaat je verstand te boven. Het is bijna bovenmenselijk. Maar dat is het niet. Het is juist oermenselijk. Je oerinstinct nam het over. Je oerinstinct wist dat de muren van je vesting stuk moesten. Dat je ook kwetsbaar mag zijn. Dat je ook je verdriet moet delen. Dat je klein mag zijn in de aanwezigheid van de mensen die dichtbij je staan. Dat ze je zullen steunen en aanmoedigen. Dat je dan weer bovenop de wereld kunt komen. Samen met hen. Niet alleen, maar samen.

Badend in warm zonlicht bloei je weer langzaam op. Het leven glimlacht je bemoedigend toe. Toe maar, leef maar. Bloei maar en groei maar. Het zonlicht is daadwerkelijk honing, en je doet je er weer gretig aan tegoed. Je bent terug. Sterker dan ooit. Het dal waarin je je nog bevindt is licht en groen. Voor je uit slingert zich een pad naar boven. Je weet dat het vol bekende valkuilen zal zitten, maar het weerhoudt je er niet van om de eerste stap te zetten, want ook jij mag fouten maken.