alledaagse dingen

Koppie koppie

Het gebeurt wel eens dat ik mijn kop verlies. Vaak als gevolg van een overdosis aan flauwekul. Zonder kop ben ik alleen nog twee benen en een romp. De kop laat gewoon ineens los en zweeft richting de wolken, maar nooit hoger dan de gemiddelde boomtop. Zonder kop vergeet ik zomaar de controle op de sleutelbos in de jaszak voor ik de deur uit wandel.

Die wandeling moest dienen tot het legen van die kop, maar het was al na twaalven. Ergens rond vijf voor twaalf stootte de onderrug wel een felle scheut door mijn gedachten, maar de kop zat al te vol met hete lucht. Ondanks de scheut kreeg ik wel mijn veters vast en wist mezelf met kop en al in de auto te krijgen. Ik moest even naar de apotheek namelijk.

Op de terugweg bedacht ik eigenlijk pas dat ik mijn hoofd nodig leeg wandelen moest. Thuis bracht ik de medicijnen eerst naar binnen. Voor de zoveelste keer vroeg ik me af hoe lang ik nog dat stomme sleuteletuitje met dat stomme ritsje bleef gebruiken. Ik trek het ritsje altijd bruusk open, vaak met mijn tanden, en laat de twee kettinkjes met sleutels eruit vallen. De sleuteltjes weer netjes in het etuitje krijgen is teveel gedoe, dus dat stel ik geregeld uit. Ook vandaag kwakte ik de naakte sleutelbos geërgerd op de eettafel.

Mijn kop hing al helemaal tegen het plafond en deed niet meer mee. Ik moest echt dringend wandelen. Het lukt nog om de oortjes in de oren te doen en een podcast aan te zetten. De romp kon nog slechts denken met mijn ruggenmerg, liep naar buiten en trok de deur achter zich dicht. Mijn kop schoot meteen richting hemel, dus er werd geen tel bedacht dat de sleutels niet in de jaszak zaten.

De wandeling was broodnodig. Zwaar achterstallig onderhoud. Zoals altijd daalde mijn kop tijdens de wandeling weer vanzelf terug op zijn plek. Tien meter voor mijn huis was mijn kop er weer bij en vroeg zich dus af of ik de sleutels wel bij me had. De romp tastte gedwee in de jaszak en trof daarin alleen de autosleutel aan. Er zat niets anders op dan helemaal naar het huis van mijn ex - prominent veroorzaker van hete lucht – te rijden en de sleutel van zoonlief op te halen. Die sleuteletuit is dus passé. Die ligt nu in de auto met een reservesleutel. Koppie koppie!

Van harte genuanceerd

De mensheid bestaat natuurlijk uit twee helften. Zij die nuanceren en de rest. Vandaag de dag plaats ik mezelf bij die eerste helft. Alles moet genuanceerd. Nou ja, eigenlijk andersom. Ik ageer fel tegen de absolute absolutist. Met altijd en nooit heb ik een bijzonder moeizame relatie. Mensen die zich louter uitdrukken in termen van altijd of nooit, verdraag ik heel slecht. Ik verdraag ze uiteraard niet niet of nooit. Nuanceren doe ik met heel mijn hart, of beter gezegd, met een zo groot mogelijk deel van mijn hart. En met zowel goed als fout heb ik een haat-liefde-verhouding. Niet dat ik die uitersten niet erken, maar uitersten zijn toch wat ze zijn: uitersten? Alleen in het uiterste geval kom je daar toch op uit? Ik weiger me te beperken tot uitersten. Het is nuanceren of polariseren, en daartussen zit dan ook weer van alles.

Deze maar

“Deze maar doen dan, meneer?”, vraagt de mevrouw vanachter haar kassa als ik mijn waren op de balie plaats. Deze maar doen. Alsof ik een betere keuze had kunnen maken. Alsof ik eindeloos heb staan wikken en wegen, en dan toch nog met deze artikelen bij de kassa uit kom. Ik kijk er vertwijfeld naar. Deze dan maar? Waarom eigenlijk? Ik draai mijn hoofd in de richting van de afdeling waar ik enkele minuten geleden nog wikte en woog. Ik kan mijn waren hier vandaan onmogelijk zien, maar ik tuur voor alle zekerheid nog eens grondig. Al was het maar om de schijn van nadenkendheid te wekken. Dan kijk ik de mevrouw meewarig aan en verzucht moedeloos: “Ja, deze in hemelsnaam dan maar”. De pinautomaat bliept evengoed genoeglijk het bedrag van mijn rekening.

Bromspiratie

Terwijl mijn barbier (zo noemt hij zichzelf sinds hij ook baarden verzorgt) mijn woeste bos krullen fatsoeneerde, ging regelmatig de telefoon. Hij liet hem lang “rinkelen” (het geluid kwam daar eigenlijk in de verste verte niet mee overeen). Maar uiteindelijk liep hij toch naar de telefoon en nam op. Na een paar seconden bromde hij: “Vandaag niet meer, maar morgenmiddag heb ik nog wel een gaatje”. De barbier krabbelde iets in een boek en liep weer naar mijn stoel. “Wie belt er tegenwoordig nog voor een knipafspraak?”, vroeg ik. Volgens mijn brommende barbier vooral nog heel oude mensen. De meeste klanten plannen via de website een afspraak, volgens hem. “Bellen is ook wel heel ouderwets, hè? Wenkbrouwen ook even meenemen?”

Ik vroeg me af hoe ik in een verre (heel verre) toekomst als ik zelf heel oud ben, mijn knipafspraken regel. Ik zal dat natuurlijk nog ouderwets online doen. Met een aftandse laptop. Tegen die tijd zullen slimme spiegels automatisch die afspraken voor ons willen plannen, maar dat zal ik allemaal niet willen begrijpen. En terwijl ik daarover mijmerde begon mijn barbier ineens over een robotstofzuiger die hij voor zijn verjaardag kreeg. “Ik heb er alleen maar méér werk van, want je moet eerst alles opruimen wat iedereen laat rondslingeren!”, brieste hij. En toen wist ik het: ik moet mijn genoegelijk briesende brombarbier zo lang mogelijk koesteren. Want hij wordt nog voordat ik heel oud ben vervangen door een zacht zoemende kniprobot, die per instructie van mijn spiegel vanzelf mijn woeste grijze manen en wenkbrouwen zal kortwieken. Wat ik je brom.

Verkeerd verbonden

Achter mij zei iemand op afwezige toon: “goedemorgen”. Ik stond koffie te tappen en draaide me even half om, nieuwsgierig wie mij dit toewenste. Ik antwoordde dan ook met een waarvan ik dacht vlot en vrolijk “goedemorgen!”. De collega liep me voorbij en keek me niet aan. Blijkbaar was hij diep in gedachten en goedemorgende hij mij gewoon uit automatisme en niet omwille van het maken van een verbinding. Wat dacht ik ook wel zeg? Was ik daar even verkeerd verbonden.

Wildparkeerperikelen

Omdat er geen geld meer zou zijn voor wat meer parkeerhaventjes, wordt er voor mijn deur driftig wildgeparkeerd. Ik doe het zelf ook. Al maanden zet ik mijn bolide direct voor mijn huis, aan de overkant van de straat op de rand van onze “brink”. Natuurlijk mag ik aan “mijn” plek geen enkel recht ontlenen. Toch deed ik dat, want het irriteerde me mateloos dat mijn plek ineens was ingepikt door de buuf. De buuf nog wel. Zij woont al een tijdje samen met haar nieuwe liefde. En hij brengt een boot en twee auto’s mee. Heb ik helemaal geen moeite mee. En ik begrijp ook dat dat allemaal niet op hun oprit – want die hebben ze – past.

Nu ben ik niet iemand die het conflict opzoekt. Dat is gewoon niet mijn aard. Ik maak geen olifanten van muggen. Eerder het omgekeerde. Ik kan toch ook wel een stukje verderop wildparkeren? Waarom zou ik per se precies voor mijn deur moeten kunnen parkeren? Mijn buuf doet dat eigenlijk nu zelf ook. Haar eigen buren – eveneens met eigen oprit – moeten ook drie auto’s kwijt (zo’n beetje 1 auto per gezinslid). En daarvan staat er eentje wildgeparkeerd. Buuf kan in principe ook 2 huizen naar rechts wildparkeren. En ik snap helemaal dat ze dat niet doet, want dat zou ik ook niet doen.

Bovenstaande gedachten bleven bij gedachten. Ik ben (nog) niet met buuf in gesprek gegaan hierover. Wat zegt dit over mij? Wat zegt het over mij dat ik me erger aan het inpikken van een parkeerplek die niet eens een parkeerplek is, laat staan van mij? Ik laat deze mug geen olifant worden. Zo zit ik immers niet in elkaar.

Hoe zit ik dan wel in elkaar? Welnu, achter mijn voortuintje ligt ook een strookje gemeentegrond. Daar kan mijn auto ook best staan. Dat heb ik dus laatst gedaan toen ik een vracht boodschappen moest uitladen. Ik heb de auto er de hele nacht demonstratief laten staan. Nu weet ik niet of ik het me verbeeld dat mijn nukkige boodschap is aangekomen, maar buuf zet nu al een aantal dagen haar auto niet meer op “mijn” wildparkeerplek. Dankzij deze wildparkeerprikelen ben ik toch mooi weer een inzicht rijker.

Syrphus Ribesii

Tijdens mijn blokje om, gisterochtend, ving dit beestje mijn aandacht. Ze zat daar een beetje mooi te wezen. Ik zag er een perfect plaatje in. Zie haar nou toch eens mooi afsteken tegen die wazige achtergrond. Dit prachtige zweefvliegje wist dat haar schoonheid hierdoor het beste uitkwam. Ze bleef ook mooi stilzitten terwijl ik het lensje van mijn telefoon, die ik in standje “macro” had gezet, tot op enkele centimeters afstand van haar bracht. Na vier kiekjes zoemde ze er toch wel vandoor, maar haar vereeuwiging was al een feit.

Een slimme app op mijn telefoon wist mijn vereeuwigde vliegje met 61% zekerheid te identificeren als een syrphus ribesii. Een bessenbandzweefvlieg, in gewoon Nederlands. Dat neem ik voor nu dan maar even voor waar aan. Ik ben geen insectenkenner. Ik herken slechts schoonheid wanneer ik het waarneem. Desalniettemin heb ik mijn waarneming met alle stelligheid van de wereld toegevoegd aan waarneming.nl. Dat was toch wel het minste wat ik kon doen als tegenprestatie voor haar schitterende verschijning.

Buitenom

Op mijn route naar kantoor moest ik deze ochtend, op een oprit naar de snelweg, om een hoopje troep rijden. Geduldig onderging ik dat lot. Inwendig was ik daarover intussen al weer wat uitgekookt. Er vanuit gaande dat ik dan dus de snelweg vandaag maar even links moest laten liggen, sloeg ik rechtsaf om binnendoor te gaan. Die route is voor mij ook aardig vertrouwd. Ik ken daarop iedere rotonde, ieder stoplicht en iedere brug. Eigenlijk vind ik het een heerlijke route om te rijden, ook al kost het me ruim een half uur meer om op mijn werk te komen.

Op een snelweg (en ook van die autowegen met zo’n groene streep) zit je toch een soort van gevangen. Als je erop zit kom je er pas weer af bij de volgende afrit. Je móét doorrijden. Binnendoor voel ik me vrijer. Ik kan, bij wijze van, het stuur zomaar omgooien om een leuk boerelandweggetje te verkennen. Iedere kruising en rotonde vertegenwoordigt een punt waarop ik tot een spontane ommezwaai kan besluiten. De snelweg jaagt me vooral op. De binnenweg heeft een veel rustgevender effect op me.

Eigenlijk is het gek om het een binnenweg te noemen, want op de binnenweg voel ik me veel meer buiten dan op de snelweg. Daarbij moet ik me natuurlijk afvragen in hoeverre je buiten bent in een auto, maar toch. Binnendoor voelt me én niet buiten genoeg, én, vanwege “door”, ook nog te opjagend. Al met al – en dan neem ik het omrijden echt voor lief – kom ik dan uit op buitenom. Wat een geruststelling dat dat woord al gewoon bestond. En ik zie ook een geruststellend raakvlak met deze nuchtere uitdrukking: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Als het tegenzit kan je altijd buitenom.