liefde

Sociale souplesse

In de afgelopen maanden verwonder ik me meer en meer over een nogal groot en duidelijk verschil tussen mijzelf en mijn kinderen. Vergeleken met mezelf zie ik bij de kinderen veel sociaal ongemak. Ik begon me af te vragen of ik vroeger in mijn jeugd misschien hetzelfde sociale ongemak had. Maar mijn moeder vertelde me dat ik al van kleins af aan heel nieuwsgierig was naar anderen en altijd heel makkelijk gesprekken aanknoopte met Jan en alleman. Dat doe ik eigenlijk nog steeds. Tot openlijke verbazing van mijn kinderen: “Kende je die man met wie je net uitgebreid grapjes stond te maken?”.

Geen van mijn kinderen lijkt mijn “sociale souplesse” te hebben geërfd. Mijn krullen duidelijk wel. Daar zullen ze dan in genetisch opzicht waarschijnlijk meer voordeel van hebben. Heb ik mij gedurende een cruciale periode in hun ontwikkeling sociaal wellicht helemaal niet zo soepel gedragen? Daar zou wel een deel van de verklaring kunnen worden gezocht. Ik ben in het huwelijk met hun moeder lange tijd mezelf niet geweest. Maar voor hetzelfde geld ben ik in mijn jeugd juist bovengemiddeld veel blootgesteld aan sublieme sociale souplesse.

Mijn lieve vriendin ondervindt het grote verschil in die sociale souplesse aan den lijve, en dat baart best zorgen. Intussen zijn mijn kinderen zowat allemaal het huis uit en is mijn opvoedingsinvloed sterk beperkt. Mijn ruwe diamantjes zullen zich nu vooral moeten slijpen aan de wrijvingen in hun eigen sociale kringen. Daar zit toch nog wel een parallel met de opvoedstijl van mijn vader. Hij zei wel eens, waar ik bij was, tegen mijn moeder: “Hij moet maar gewoon op zijn bek gaan, dan leert hij het wel”.

Fluitend

Hoe ik in elkaar steek ging haar begripsvermogen te boven denk ik nu. Of haar begrip zit gewoon op een andere golflengte. Dat voelt meer plausibel. Jarenlang stemde ze tevergeefs op me af, maar ik zat op een frequentie buiten haar bereik. Dan kan je afstemmen wat je wil, maar je krijgt geen enkel signaal. Niet dat ik die niet uitzond, maar ik deed dat als een merel bij de dageraad. Hoe kan er dan nog verbinding zijn? De merel vertrok.

De merel liet zich een tijdje doelloos meevoeren op de wind maar is toch weer neergestreken. Op het nokje van jouw dak. Hoe ik in elkaar steek voel jij feilloos aan. Bij dageraad zingen we wang aan wang. Verbinden doen wij fluitend.

Van harte genuanceerd

De mensheid bestaat natuurlijk uit twee helften. Zij die nuanceren en de rest. Vandaag de dag plaats ik mezelf bij die eerste helft. Alles moet genuanceerd. Nou ja, eigenlijk andersom. Ik ageer fel tegen de absolute absolutist. Met altijd en nooit heb ik een bijzonder moeizame relatie. Mensen die zich louter uitdrukken in termen van altijd of nooit, verdraag ik heel slecht. Ik verdraag ze uiteraard niet niet of nooit. Nuanceren doe ik met heel mijn hart, of beter gezegd, met een zo groot mogelijk deel van mijn hart. En met zowel goed als fout heb ik een haat-liefde-verhouding. Niet dat ik die uitersten niet erken, maar uitersten zijn toch wat ze zijn: uitersten? Alleen in het uiterste geval kom je daar toch op uit? Ik weiger me te beperken tot uitersten. Het is nuanceren of polariseren, en daartussen zit dan ook weer van alles.

Nu zing jij

Ik hoop dat je de klanken vindt die niemand eerder hoorde
Ik hoop dat je een stem krijgt die nieuwe woorden zingt
Ik hoop dat je akkoorden vindt van een nieuwe orde
Ik hoop dat je mag dichten zonder te hoeven rijmen
Ik hoop dat je boven alle angsten uitgroeit, groter nog

Wat anderen van je denken is wat zíj denken, niet jij

Vroeger zong ik jou in slaap
Die tijd komt nooit terug
Nu vind jij jouw klank
Nu speel jij jouw rustige akkoorden
Nu dicht jij met nieuwe woorden
Nu. Zing. Jij.

(vrije hertaling van het begin van “Stressed out” van Twenty One Pilots)

Nu is nu

Bij het station, Daar hadden we afgesproken. Bij Thorbecke. Hij stond met zijn handen over elkaar. Ik bewust niet. Hoe ik dan wel moest gaan staat wist ik ook niet. Ik keek naar de mensen. Zoekend naar jou. Ik zou je vast wel herkennen. En daar kwam je ineens aan. Op je rode fiets. Je draagt een blauwe jas. Je zwaait vrolijk. Daar is ze, dacht ik. Daar is ze! Wat is ze leuk! Ik zwaai terug en loop op je af. Ik krijg een knuffel. Je ruikt lekker fris, naar buiten. Je stem klinkt warm. Je gaat gauw je fiets parkeren en loopt met je rode fiets aan de hand naar beneden. Ik wacht waar ik denk dat je weer naar boven komt.

Een grappige snuiter vraagt of ik wel zie op wie hij lijkt. “Max Verstappen!”, roept hij, voor ik antwoord kan geven, “Ik ben zijn neef!”. Verdomd, nu zie ik het, zeg ik. Dankbaar rent hij er vandoor richting het perron. Dan zie ik jou weer tevoorschijn komen. Helemaal aan de andere kant. We zwaaien voor de tweede keer naar elkaar. Samen lopen we naar een gezellige plek. Jij weet wel wat. Niet veel later zitten we aan een tafeltje in het Wijnhuis. Je kiest de thee waarvan ik zeg dat die heel erg lekker is. Je pink staat chique opzij als je je kopje vast houdt. Je handen zijn klein en sierlijk. We zijn ontspannen en praten honderduit. Over wie we zijn. Wat we doen. Wat ons beweegt. Onze handen raken elkaar. We bestellen iets te eten. Je bent vegetariër. Ik ook nagenoeg, zeg ik. Jij gaat naar het toilet, en ik betaal de rekening alvast. We lopen samen naar buiten. Je ruikt heerlijk. Ik wil nog helemaal niet naar huis.

Jij wil even naar een kastanjeboom omdat daar vast heel veel kastanjes liggen nu. Ik loop met je mee. Je had gelijk. Er liggen er heel veel. Glanzend en met dezelfde kleur als jouw haren. We rapen er een heleboel op en stoppen die in je rugzak. Het kriebelt in me. Ik zie je en je bent prachtig. Je vader raapte ook altijd overal kastanjes, vertel je. Hij stak ze in al zijn jaszakken. Hij is nog niet zo lang geleden overleden. Kastanjes doen je altijd aan hem denken. Ik markeer het moment, want ik voel dat dit “stukje nu” belangrijk is. En ik steek ook een kastanje in mijn jaszak.

Ik vraag of je zin hebt om nog wat te eten ergens. Dat wil je graag, dus we struinen de binnenstad af naar een lekker restaurantje. We hebben allebei wel zin in pizza. De eerste Italiaan die we tegen komen is misschien niet handig. Daar zit mijn zoon namelijk met zijn date, zeg je lachend. De tweede Italiaan heeft nog wel een plekje voor ons, beneden in de kelder. We eten pizza en drinken rode wijn. We praten nog meer. Dat gaat ons fantastisch af. Je lacht veel en stralend. Het gevoel raast door mijn lijf.

Ten slotte lopen we samen terug naar het station. We wandelen langs de gracht waarin de maan glinstert. Hand in hand. We staan even stil om te knuffelen. De tijd staat ook even stil dan. Bij het poortje naar het perron kus ik je tot hopelijk gauw. Dat hoop jij ook. In de trein zit daarna een man dromerig naar buiten te staren. Het is donker. Het raam spiegelt vooral de verlichte coupé. Maar misschien is dat rode lichtje daar in de verte wel jouw fiets.

Substantie

Hoe vast is mijn vorm eigenlijk? Hoe los of vast zou mijn vorm moeten zijn? Het zijn vragen die de laatste tijd vaak door mijn hoofd gaan. De achterliggende gedachte is dat ik graag trouw wil blijven aan mezelf, maar dat ik dit tegelijkertijd ook mijn geliefde toewens. We praten er ook vaak over met elkaar. We vinden allebei dat het belangrijk is om niet te vervormen voor de ander. We willen elkaar graag laten zoals we zijn, maar kan dat eigenlijk wel? Hoort een beetje van jezelf opofferen voor de ander ook niet gewoon bij een liefdesrelatie? Een beetje dus, niet alles. Het gaat toch om het vinden van een evenwicht en het respecteren van elkaars grenzen?

Ik denk dus dat je vorm wordt bepaald door je grenzen en de krachten die daarop worden uitgeoefend. En misschien is het woordje “vorm” ook wel teveel bepalend in de perceptie van de vastheid ervan. Bij “vorm” denk ik teveel aan een bepaalde mate van consistentie. Een vloeistof wordt flesvormig door de fles. Te vloeibaar zijn maakt dat je te snel de vorm aanneemt van datgene dat je inperkt. Terug naar de mate van consistentie van je “vorm”: die is niet homogeen. Ik ben gedeeltelijk als een vloeistof, en gedeeltelijk als de fles.

Liefde gaat dan eigenlijk over toelaten dat je in elkaar over gaat. Toelaten dat je een beetje vervormt. Je er bewust van zijn dat de ander ook een beetje jouw vorm zal gaan aannemen. En daartegen hoef je niet per se te verzetten. Dat is gewoon ook niet zwart-wit. Je biedt een bepaalde mate van weerstand tegen vervorming of je geeft een bepaalde mate van vertrouwen in de vorm van de ander zodat je je daaraan in een bepaalde mate kunt overgeven. Liefde gaat over balanceren tussen vorm geven en vorm aannemen. Tussen kracht en overgave. Tussen het zijn van de rots of het zijn van de branding. Je vorm is vast en los. Vorm deugt wat mij betreft dus niet als term. De vorm is ook niet de essentie. Er is een woord dat beter past: substantie.

Houvast

En plotseling was alle houvast zomaar weg. Een duizelingwekkend gevoel te vallen overmeesterde me. Een gevoel dat totaal onverwacht kwam. Overrompeld schudde ik op mijn grondvesten. Mijn lichaam liegt niet, daar vertrouw ik op. Mijn rationele verstand doet tevergeefse pogingen om mijn hart te beschermen. Maar het hart stuurt resoluut aan op de sprong in het diepe. Schat, houd me vast.

Levens

Een leven lang voelde ik me alleen. Alleen wilde ik dat niet toegeven. Ik hield mezelf voor dat ik nou eenmaal een einzelgänger ben, wat ook wel echt waar is. Maar ik was het wel. Alleen. Zelfs ik zelf liet mij links liggen. Nu weet ik dat ik ooit juist zélf begonnen ben met het in de steek laten van mezelf. Maar lange tijd hield ik een leugen in stand.

Het gekke is dat ik twee levens leek te leven. In het ene leven stond ik er midden in. In het andere aan de zijlijn, machteloos toe te kijken. Ik had een werkleven en een sleepleven. In mijn werkleven voel ik mij het meest mezelf. Het sleepleven voelde als een leugen en holde me uit. Maar misschien waren beide levens wel gefundeerd op zelfverloochening. Misschien diende het werkleven wel om het sleepleven te vergeten. In mijn werkleven beschikte ik wél over mezelf. In mijn sleepleven raakte ik mezelf meer een meer kwijt.

Vandaag heb ik één enkel leven. Een aantal jaren geleden heb ik mijn dubbelleven met enorme kracht van me afgeworpen. Nog immer de einzelgänger, maar wel een vrolijke. Ik laat mezelf nooit meer in de steek. Die belofte heb ik mezelf plechtig gemaakt. In mijn leven sleept niets meer. Nooit meer. Ik heb de wind in de rug. En het vrijgezellenbestaan dat ik met zoveel verve oppakte, lijkt tóch een korter leven beschoren te zijn. Ze wandelde zo mijn leven in. Weerloosheid maakt zich meester van me. O jee…