toen

Arme tak

Mijn opa Herman had een neef die in de twintiger jaren kampioen van Nederland werd in het wielrennen op de weg. Hij blijkt een Groninger sportlegende te zijn. “De Beere” noemde ze hem. De neef heette eveneens Herman, zoals vele van mijn voorvaderen. Mijn opa was ook fanatiek wielrenner in die tijd, maar stond qua succes in de schaduw van de neef. Diezelfde neef startte na zijn wielercarrière een taxi-bedrijf dat in Groningen alom bekendheid genoot. Het maakt de neef zeer welvarend. Mijn opa had in die tijd een eigen galvaniseer- en verchroombedrijf. Hij werkte hard. Ging dagelijks op de fiets naar zijn werk. Tijdens de tweede wereld oorlog schijnen de Duitsers veel materiaal van dat bedrijf in beslag te hebben genomen. Na de oorlog startte mijn opa het bedrijf wel weer op, maar hij ging failliet. Hij stierf aan longkanker, tien jaar voor mijn geboorte.

Ik ben me onlangs gaan verdiepen in de geschiedenis van mijn familie, en er gaat een hele wereld open voor me. De nazaten van mijn opa’s vader (de broer van de vader van die succesvolle neef) noemen hun tak van de familie quasi gekscherend “de arme tak”. Ik heb dat ook overgenomen, maar intussen ben ik me daarover aan het verwonderen. De geschiedenis van mijn familie lijkt alles behalve arm. Mijn vader kan me er nu nog veel over vertellen. Zijn geheugen is haarscherp, maar hij raakt ook al flink op leeftijd. Zijn nog levende oudere zus is in mijn ogen nu ineens ook een schat aan familiegeschiedenis. De tijd dringt, voel ik. En ik voel dat hier een taak voor me ligt. Mijn familiegeschiedenis moet worden bewaard en gekoesterd.

Hieronder de neven Herman Nankman. Rechts mijn opa, links zijn neef. Volgens mijn moeder heb ik de kop van die neef. De koppigheid van mijn opa en zijn neef zit mij ook voelbaar in het bloed. Ik zet die nu maar eens in voor mijn arme tak.

Voor altijd

We hadden het hele eind naar het grote veld in het park gehold. Mijn boezemvriend met de afgetrapte, leren voetbal onder zijn arm. Het was voorjaar. Alles geurde er naar. Vanuit de blauwe hemel lachtte de zon puur geluk naar ons toe. Twee jonge honden die barstten van de levensenergie. Als dollen renden we achter elkaar aan. Probeerden de bal van elkaar af te pakken. We hadden geen remmen, want wat heb je daar nou aan op die leeftijd?

Hijgend ploften we languit op onze rug neer op het verende mos- en grastapijt onder “onze” boom en staarden omhoog naar de lentegroene pracht boven ons. We zwegen in koor. Alles om ons heen gonsde van leven. Als je je blik in de verte hield vermengden de kleuren van de jonge bladeren zich met het blauw van de lucht. Het voelde alsof we konden opstijgen. Licht in ons hoofd van al dit pure geluk. “Weet je?”, vroeg mijn boezemvriend. “Ja”, zei ik, “we blijven hier voor altijd liggen”. 

Eén tel terug in de tijd

Ken je dat gevoel waarbij je heel eventjes het gevoel krijgt dat je ooit had bij een ervaring uit het verleden? Het flitst door je heen. De echo van een emotie uit je verleden. Het duurt maar heel kort. Veel te kort, want eigenlijk zou je dat gevoel even willen vasthouden om je er in om te wentelen, om de geluiden, beelden en geuren die er bij horen, op te rakelen in je geheugen.

Vanochtend had ik het weer. Ik bracht mijn kinderen naar school en ik wachtte nog even tot de schoolbel ging. De zon scheen en de kinderen speelden schoolpleinspelletjes. Ze hebben nauwelijks zorgen. Waar ze zich druk over maken is de hoeveelheid dagen die ze nog moeten aftellen tot de zomervakantie. Voor hen is dat nog een eindeloze tijd.

Terwijl ik me dat bedacht voelde ik ineens dat gevoel van toen ik zelf als jongetje op het schoolplein liep. In een flits voelde ik de zonnestralen van toen tegen mijn gezicht. Ik voelde eventjes de zwaarte van mijn benen van toen. Ik voelde weer eventjes die moedeloosheid over die eindeloze periode die ik nog door moest zien te komen voor het ein-de-luk vakantie was. Het duurde maar een tel, langer kreeg ik het niet gerekt. Eén tel terug in de tijd.

Met de driewieler langs de Diamantlaan

Ik ben op ontdekkingstocht, op mijn driewieler. Hoe die driewieler er precies uitziet heb ik geen idee van. Ik neem ook maar aan dat het een driewieler is. De wereld is primair gekleurd: groen, hemelsblauw en goud-geel. Ik rij langs een smal strookje gras dat naast een hoge muur ligt. De muur is zo hoog dat het tegen de lucht aan komt. Ik voel me intens gelukkig. Mama loopt naast me geloof ik, maar dat denk ik omdat ik aanneem dat ik hier niet alleen mag zijn. De wereld is schitterend. 

Dat is hoe ik me dit blije moment herinner. Meer dan dit weet ik niet. Het is mijn eerste herinnering. Vage beelden en een nog heel sterk gevoel van geluk en verwondering. Het kan niet anders dan dat ik me een moment herinner van toen ik nog alleen met mijn papa en mama in een flat aan de Diamantlaan woonde, in Groningen. Ergens tussen 1971 en 1973. Ik was toen 2 jaar oud, misschien bijna 3. Ik weet het niet precies. 

Ze zeggen dat je je niets meer zou moeten kunnen herinneren uit je peutertijd. Nou ja, het is ook praktisch niets. Er zitten ook veel aannames en logische conclusies in om de vage beelden aan te vullen. Toch is het een heel levendige herinnering die me nog altijd doet glimlachen.

Breek de sleur en doe alsof je neus breekt

De meeste momenten van je leven gaan aan je voorbij en laten geen blijvende indruk achter. Er kunnen dagen voorbij gaan zonder dat er iets gebeurt dat je voor de rest van je leven zult onthouden. Toch zal ook niemand al die memorabele momenten zo kunnen oplepelen. Het is meer zo dat ze soms ineens naar boven komen dobberen. Ze zitten nooit heel diep, een paar meter onder de oppervlakte van de drukke vaarroute van je bewuste denken.

Vooral je neus is er erg goed in om bij het ruiken van een bepaald luchtje ineens zo’n boei naar boven te laten schieten. Dan zit je zomaar ineens te mijmeren over toen. Als ik die muffe geur van een kelder vermengd met de geur van mengsmeerbenzine ruik bijvoorbeeld, dan dobbert ineens de oude brommer van mijn opa naar boven. Daarmee tufte hij met oma achterop door heel Noord-Nederland. Die brommer stond in de kelder van de flat waar hij samen met mijn oma woonde, aan de Antaresstraat in Groningen. Onder het kelderraam stond een werkbank met een oude radio erop. Daar kon mijn opa alles repareren. De oude brommer werd daar met pure liefde in tiptop-conditie gehouden. Ik kwam graag in die kelder. Het rook daar naar mijn beste vriend. Mijn opa. Ik heb zoveel van hem geleerd.

Laatst liet mijn neus een hele verrassende herinnering naar boven schieten, maar niet door het ruiken van iets. Ik kon helemaal niks ruiken, want ik was snip- en snipverkouden. Nee, het kwam door een krakend geluid dat ik hoorde toen ik na het snuiten van mijn neus mijn neus schoon wreef met de zakdoek. Ik had mijn leeggesnoten en gigantisch kriebelige neus nog in de zakdoek, dichtgeknepen tussen mijn handen. Om mijn neus te ontkriebelen wrikte ik het eens een beetje heen en weer tussen mijn handen. Mijn neus kraakte zo hard dat ik meteen in de spiegel ging kijken of ik het per ongeluk had gebroken. Het deed tussen mijn oren alvast pijn, maar dat bleek valse pijn. Mijn neus was wel rood maar stond nog keurig recht. Het was gewoon mijn snot dat in mijn neusholtes sopte, kwam ik voorzichtig experimenterend achter.

En toen ik mezelf zo in de spiegel zag moest ik ineens lachen. Ik zag ineens dat gesmoorde gezicht van een oude studievriend voor me. In een vreselijk saai college over discrete wiskunde, waarin de oude professor zijn monotone les afdreunde terwijl hij zonder te kijken het hele bord vol tikte met zijn krijtje, werd ik steeds gezapiger en dus meliger. De tijd kroop tergend langzaam voorbij. De professor dreunde maar door en dreunde maar door. Het leek wel of ik hier al de hele dag zat en dat die dag nooit voorbij wilde gaan. Tijd voor wat ongein om die breindodende eentonigheid, die verdovende sleur, te breken.

Dus ik stopte een pepermuntje in mijn mond en draaide me om naar die studiemaat die in de bank achter me zat. Hij keek me meewarig aan. Ook hij zat af te zien. Toen beet ik het pepermuntje door en draaide tegelijkertijd aan mijn neus. Nooit meer vergeet ik die kop van hem toen. De tranen schoten uit zijn ogen. Het lukte hem nauwelijks om zijn lachen te smoren. Steeds als ik weer achterom keek, begon hij weer te schuddebuiken. Schitterend. Na het college kon hij zich eindelijk laten gaan. Ik weet niet meer precies wat ‘ie toen zei, maar het was zoiets als “Lul! Wil je dat nooit meer doen!”, maar hij lachte er wel bij. En dat truukje met dat pepermuntje, dat heb ik dus van m’n opa geleerd.

Powered by ScribeFire.

Sintels

Zo vaak in vuur en vlam geraakt door die geheimzinnige meisjes.
In de tijd van mijn leven waarin ik mezelf nog moest ontdekken.
Zomaar laaide dat dan op, die gierende verliefdheid.
Ze vulden stuk voor stuk mijn hele hoofd, mijn hele wereld.
Natuurlijk waren ze voor mij veel te mooi, veel te lief en veel te vrij.
Veel vaker heimelijk en alleen verliefd dan samen.
Allemaal vlammen die kort en heftig laaiden.
Heel lang bleven ze vuurrood nagloeien, licht opvlambaar.
Na al die jaren resten nog slechts grijze, zacht sissende sintels,
bijna helemaal uitgegloeid, maar nog steeds lekker warm.

Op molentjes lopen

Wie met molentjes loopt is niet goed wijs, zeggen ze. Maar mijn moeder zegt dikwijls dat ze óp molentjes loopt. Nu kun je denken dat mensen die niet helemaal wijs zijn ook hun spreekwoorden niet kennen, maar mijn moeder is niet gek. Prettig gestoord en op zijn tijd knettergek, maar ze is niet gek. Ze zegt dat ze op molentjes loopt als ze erg veel aan haar hoofd heeft. Alles loopt dan allemaal goed, maar vraag haar op zo’n moment dan niet hoe. En stel haar ook geen al te ingewikkelde vragen, want haar hoofd loopt zoveel om dat het een beetje door elkaar draait allemaal. Op zulke momenten komt ze moe en verward over.

Een andere grappige uitdrukking van mijn moeder is “het voelt alsof je op eieren loopt”. Dat zei ze ooit eens toen ze mijn nieuwe schoenen uitprobeerde. Ik was een jaar of 12 denk ik, en had toen nog niet zulke grote voeten als ik nu heb. Ik weet nog precies wat voor schoenen het waren. Blauwe, suède schoenen met een superzacht voetbed. Ze liepen inderdaad heerlijk, maar ik kon de link met die eieren niet maken. Ik denk dat mijn moeder het zei op een moment dat haar hoofd weer eens op molentjes liep. Met alle respect hoor, lief moedertje.

Maar veruit haar mafste spreuk die ik nu zelf ook te pas en te onpas gebruik is “Het kan me niks verlampekappen!”. En ik denk er sterk over om ook het “op molentjes lopen” over te nemen. Het komt gewoon overeen met hoe ik me soms voel. Mijn hoofd loopt dan ontzettend om. Op zulke momenten moet je niet teveel meer van me verwachten, want er kan niks meer bij. En het kan me dus niks verlampekappen wat jij daar van vindt!

Powered by ScribeFire.

Borreltje? Prettig.

Borreltje. Dat is het woord dat een oude vriend van me blijkbaar altijd met mij is blijven associëren. Na ik weet niet precies hoeveel jaren – minstens 8 – sprak ik hem weer. In mijn studietijd zat ik samen met hem en nog een maatje in een excursiecommisie die een studiereis naar Dublin organiseerde. En laatst waren we weer herenigd in een restaurantje in Groningen.

Die associatie met “borreltje” heb ik natuurlijk niet te danken aan het genoegen dat ik als student haalde uit het nuttigen daarvan. Ik was een heel verstandige student… Dat ik “borreltje” zei in die tijd, vond die oude vriend die ik zo lang niet meer had gesproken, ook altijd zo lekker oudbollig klinken. In zijn bijzijn zei ik het dan maar extra vaak. Wij hadden een soort onuitgesproken zeg-jij-maar-lekker-borreltje-als-jij-je-daar-prettig-bij-voelt-afspraak. Bij echte vrienden mag je gewoon jezelf zijn. Prettig.

Hee “prettig”. Dat was altijd zijn manier om aan te geven dat iets goed was. Zijn manier om dingen te bevestigen. Als ik dan vroeg: “Nog een borreltje dan maar?”, dan was het antwoord “Prettig”. Die fijne herinneringen. Hij woonde toen al heel burgerlijk samen. Er was zelfs een cavia. Huisje-boompje-beestje. En er stond altijd een borreltje klaar voor me bij hen thuis. Zo prettig.

En laatst, na al die jaren, viel het woord “borreltje” ook weer heel spontaan in dat restaurantje in Groningen. Ik had er niet eens erg in. Het lag ineens in het gesprek. “Hè, daar is het al weer gevallen”, zei mijn prettige oude vriend. Geen verwijt in te horen, helemaal niet. In tegendeel, het voelde als een aanmoediging: “zeg jij maar fijn ‘borreltje’, want dat past bij je”. Imméns ouderwets prettig. Vrienden laten elkaar fijn in hun waarde.

Powered by ScribeFire.