Kat

De godvergeten rambam!

“Zak in de stront” brommen
tegen een vervelend varken,
“Je kan me de boom in!” roepen
tegen een eikel van een eekhoorn,
“Vlieg toch allemaal op!” brullen
naar een plein vol stomme stadsduiven,
“Ga toch op dak zitten!” schreeuwen
tegen de kat van de buurvrouw
lucht allemaal natuurlijk helemaal niet op.
Nare ziektes verwens ik dier noch mens,
maar dwarsbomers mogen toch rekenen
op de godvergeten rambam!

Vergadersalamander

Het is eigenlijk maar een dooie boel op kantoor de laatste tijd. De covidpandemie lijkt de vergadertijger wel te hebben uitgeroeid. Iedereen werkt maar naar believen op afstand. Met als gevolg dat ik op kantoor ook voornamelijk zit te videovergaderen. Daarvoor duik ik dan onder in een speciaal daarvoor bestemd hokje. Een glazen hokje. Een videovergaderterrarium. Het komt voor dat ik daar uren achter elkaar in zit. Af en toe kom ik er even uit voor verse zuurstof en dito koffie. De transformatie is duidelijk: van vergadertijger, naar vergadersalamander.

Doorvertalen

Het handige van Google Translate is dat je teksten die in een voor jou onleesbare taal staan, even snel naar je moedertaal kan vertalen. GT doet heel erg zijn best, maar maakt soms heel grappige foutjes. Het wordt leuk als je GT gaat voeden met zijn eigen (mis)baksels. Neem nou dit onschuldige Nederlandse zinnetje:

Terwijl hij de gelaarsde kat uit de boom keek viel de appel niet ver van de boom op zijn kop.

Als ik dit met Google Translate naar het Engels vertaal krijg ik:

As he watched the booted cat from the tree, the apple fell not far from the tree.

Een beetje een kromme vertaling. Ik zou niet zo snel “fell not far from” zeggen. Wat opvalt is de toegevoegde komma tussen de twee delen van de zin. Die komma is daar heel intelligent neergezet. Maar “op zijn kop” is niet eens mee vertaald. Als ik deze vertaling weer (met GT) naar het Nederlands doorvertaal, krijg ik:

Terwijl hij de opgestoken kat vanuit de boom gadesloeg, viel de appel niet ver van de boom.

Van gelaarsde kat naar opgestoken kat. Ik zie dat voor me. Steek je kat op als je het antwoord weet. Opgestoken katten sla je bovendien blijkbaar gade. Als ik dit dan weer laat doorvertalen naar het Engels wordt het:

As he watched the raised cat from the tree, the apple did not fall far from the tree

Nu wordt het pas “did not fall far from”. Het was eerst “fell not far from”, maar blijkbaar moet je even een paar keer doorvertalen voordat dat goed komt. En weer door naar het Nederlands:

Terwijl hij naar de opgeheven kat van de boom keek, viel de appel niet ver van de boom

De kat wordt niet langer uit de boom gekeken. Maar goed, ze is dan ook al opgeheven.


De leeuw moet naar buiten

Dat je van binnen vecht als een leeuw, maar dat daar aan de oppervlakte niets van te merken is. Ken je dat? Die leeuw moet nodig naar buiten komen, dacht ik laatst. Dus ik zei: Hup leeuw, ga eens buiten jezelf brullen. Natuurlijk bleef hij stoïcijns in zichzelf gekeerd.

Die innerlijke leeuw vecht voor wat hij waard is, maar wat is hij eigenlijk waard? Of vecht hij niet voor zijn eigenwaarde? Misschien vecht hij voor andermans waarden. Soms denk ik dat hij eigenlijk vecht voor de waarheid in plaats van waardigheid. Waarheid maakt immers waardig.

Leeuwen zijn van nature hele waardige dieren. Maar als je ze opsluit, kan niemand hun waarachtig gebrul horen. Niemand kan dan zien hoe machtig die manen schudden. Dan wordt de leeuw steeds minder waardig. Dat geldt ook voor je innerlijke leeuw. Dus de leeuw móet naar buiten!

Maar de leeuw durft niet zo goed naar buiten. Ik denk dat hij bang is dat zijn brul te hard is, en dat zijn manen te woest zullen schudden. Hij weet niet zeker welk effect hij zal hebben op zijn omgeving. Maar misschien is hij eigenlijk bang voor het effect van de omgeving op zichzelf. Maar die leeuw moet niet zo piepen, vind ik. Hup, naar buiten, en brullen maar!

 

Moest van poes

Blij, blijer, blijst.
Vrij, vrijer, vrijst.
Lui, luier, luist.
Sneu, sneuer, sneust.
Moe, moeër, moest.

Ik zeg eigenlijk nooit “blijst”, of “vrijst”. Misschien zou ik “sneust” nog wel eens kunnen zeggen. Maar zeker nooit “moeër”. Wel “moest”, maar niet omdat ik zo moest uitdrukken dat ik me ooit het moest voelde. Moest is de verleden tijd van moet, en ik moet niks, dus ik moest ook nooit iets. Als ik al moest, dan was het op de plee, en dan had het doorgaans een bevrijdend effect op me. Niks zo bevrijdend als heerlijk zelfsloos moeten op de plee. Heel zen dus (alsof ik daar verstand van heb, maar toch). Hoewel moeten en zen volgens mij weinig met elkaar op hebben.

Zen is in de volksmond ook een bijvoeglijk naamwoord. Iemand zei laatst tegen me dat strijken heel zen kan zijn. En katten zijn ook altijd zen. Daar ben ik het mee eens. Niets is zenner dan een kat. Katten trekken zich niks aan van regels. Katten zijn de zenste wezens op Aarde. Katten zijn te edel om te moeten. Katten mogen schaamteloos lui doen. Niets zo lui als een kat. Katten zijn het allerluist. Ze wakkeren luiheid bij je aan. Als poeslief bij je op schoot springt, zich uitstrekt en uitgebreid gaapt, voel je je ineens ontzettend moe. Je vergeet ineens wat je eigenlijk doen moest. Je moet eigenlijk helemaal niks, vind je ineens.  Je gaapt zelf ook eens flink en zakt wat meer onderuit. Je bent ineens veel te moe om te moeten. Nog voordat je hoofd tegen de bankleuning zakt, lig je, net als poeslief, heerlijk zelfloos te ronken. Je was er ook aan toe, en poes wist dat. Het moest van poes.

Waarop dan?

Helaas zit het er weer op. De zomervakantie dus. Maar waarop dan? Eh… Tja, het is net zoiets als waar ’s maandags het weekend altijd op zit, maar dan groter, vermoed ik. De grootte is afhankelijk van de lengte van je vakantie, dus die van mij zal wel vrij groot zijn deze keer. Er moet ruim een maand vakantie op passen. Maatje XL-maand dus. Koffie- en lunchpauzes zitten er trouwens ook dikwijls op, dus je hebt ze ook in uren – en minutenmaten.

Wat ik me nu ook ineens afvraag is dit: Wanneer komt het er weer af? Eigenlijk let ik daar nooit op. Ik weet dat pauzes, weekenden en vakanties er iedere keer op gaan zitten, maar ik laat ze daarna volledig aan hun lot over. Ik laat ze er maar gewoon een beetje op zitten. Je kunt er immers ook niks meer mee. Ze zijn op gebruikt dus je hebt er verder niks meer aan. Als ik hun was, zou ik trouwens lekker gaan liggen in plaats van zitten. Ergens vermoed ik dat ze dat ook gewoon doen.

Weekenden en vakanties (vooral schoolvakanties) komen ook altijd ineens voor je deur staan (ze zitten nadrukkelijk niet). Pauzes gelukkig niet want dan ben je immers toch niet thuis. Tenzij je thuis werkt natuurlijk, maar dan nog staan ze niet voor de deur, want daarvoor zijn ze te klein. Ik denk eerder dat deze als een roodborstje op je raampje gaan staan tikken. Maar weekenden en vakanties staan dus op gegeven moment wel voor de deur. Weekenden doen dat steevast op vrijdagmiddag. Vakanties staan soms al wel een maand van te voren te trappelen voor je deur.

Er wordt overigens niet nader gespecificeerd welke deur dan precies, maar ik vermoed de voordeur. Het belt ook niet aan, maar gaat gewoon stoïcijns, als een huiskat, een beetje naar je voordeur zitten staren totdat je de hint begrepen hebt. Je moet er iets mee voordat ze op hetgeen gaan zitten waar ze na hun afloop altijd op willen zitten. Waarop precies, dat bepaalt het zelf. Ook weer net als een kat (deze eet vast ook de roodborstjes die ik vergeet binnen te laten). Waarschijnlijk ergens schaamteloos languit in het zonnetje op de vensterbank. Zou ik ook doen als ik mijn vakanties en weekenden was.

Maar een mens

Het is volgens mij altijd goed om te beseffen dat we maar een mens zijn. Wij beseffen dat we ons kunnen vergissen. Dieren hebben dat besef niet, denken we. Onze huiskat denkt bij een mislukte jacht toch niet: tjonge, heb ik me daar even in de snelheid van die muis vergist! Maar de kans is groot dat ik mij ook daarin wederom vergis. Daar hou ik bewust rekening mee omdat ik ook maar een mens ben. Ik weet niet wat er in de kop van een kat omgaat na een mislukte jachtpoging. Ik ben immers geen kattenfluisteraar, alhoewel…

Maar een mens dus. De “maar” is om te voorkomen dat ik mezelf als bovenmenselijk beschouw. Niet dat ik dat vaak doe, maar ik heb mijn momentjes van megalomanie waarbij ik de mensheid wel lijk te ontstijgen. Mijn ego is nogal bovenmaats. De “maar” houdt mijn benen dan aan de grond en zorgt voor mijn aarding.

Maar een mens. Eigenlijk past de bescheidenheid van de “maar” niet. De mensheid zet de wereld naar haar hand. De mensheid overwint de zeeën. De mensheid vliegt naar de maan. De mensheid heeft wetenschap. De mensheid heeft massavernietigingswapens. De mensheid heeft bio-industrie. De mensheid ontregelt het klimaat. En in al haar bescheidenheid gelooft de mensheid ook in oppermachtige wezens die hen stuurt en behoedt. Die mensheid toch.

Gek, we hebben het eigenlijk nooit over de virusheid, insectheid, visheid, vogelheid, reptielheid of katheid. Waaraan moet een organisme eigenlijk voldoen om heid-waardig te zijn? In staat zijn tot dit soort filosofische overpeinzingen? Zich ervan bewust zijn dat het zich kan vergissen? Ik verzin ook maar wat, want ik ben ook maar een mens.

Nog ’n Bokitootje Otto?

Hoe komt het dat een Guatamalese koffieboer een grote pluk Hollandse stro aan treft op zijn plantage?

Waarom verkneukelt Otto de Magiër zich erover dat zijn schele kater op een ochtend ontzettend nodig moet poepen?  

Op die bewuste ochtend loopt Otto de Magiër vrolijk fluitend naar de vaste schijtplek van Knarf, zijn monsterachtige kater. Hij duwt de takken van de grote, oude spar achterin zijn tuin aan de kant en woelt voorzichtig met een schep de aarde eronder een beetje om. Na even zoeken vindt Otto wat hij zoekt: een kuiltje vol met allemaal kleine, harde kattenkeuteltjes. Grinnikend graaft Otto de keuteltjes op. Tot nog toe loopt zijn plan op rolletjes. “Nee, hahaha, op drolletjes”, roept Otto uit. En met een plastic boodschappentas vol keuteltjes, dezelfde waarin hij eerst de in Guatamala geplukte koffiebessen had verzameld, loopt Otto naar de keuken. Daar pelt hij geduldig, 1 voor 1 de keuteltjes. In iedere keutel zit een grijs uitgeslagen koffieboon. Hij spoelt de bonen grondig schoon legt ze te drogen op de vensterbank, in het zonlicht.

Na een week of wat zijn de koffiebonen droog genoeg, en klaar om te worden gebrand. Otto aanschouwt ze tevreden in het licht van de volle maan. Het maanlicht geeft de bonen een magische glans.  Behoedzaam veegt Otto de bonen bij elkaar en stopt de meest potente koffiebonen die ooit hebben bestaan in een papieren zak. En met een knip van zijn vingers verdwijnt Otto, om even later te verschijnen bij zijn goede vriend Simon. Simon is koffiebrander, misschien heb je wel eens van hem gehoord.

Simon loopt door de branderij en voelt hoe zijn nekharen overeind gaan staan. Nagenoeg op hetzelfde moment hoort hij dit geluid: “fwwwwoep?!”. Simon kijkt rustig in de richting van het geluid en groet Otto met een opgestoken hand en een laag “heee”. Niet in het minst is Simon verbaasd dat Otto midden in de nacht op duikt. Otto steekt enthousiast van wal en laat hem de bonen zien. Simon steekt zijn neus in de zak en snuift de geur ervan op. Zijn ogen beginnen meteen te tranen en hij zegt: “jeeeesus, da’s goeie shit man. Is dat wat ik denk dat het is?”. Otto grinnikt en knikt enthousiast: “Ja, maar dan 100 keer beter”, en hij vertelt Simon het hele verhaal. 

Nu is het Simon’s beurt voor een stukje magie. Hij geeft Otto voor de zekerheid een gasmasker en zet er zelf ook eentje op. Dan gaat hij aan de slag met de in Knarf’s maag gefermenteerde bonen. Hij brandt ze driedubbel. Het resultaat is bijna twee en een half ons donkerbruine bonen die een magische zilverachtige glans hebben. Deze koffiebonen zijn zo potent dat alleen al de geur ervan je gegarandeerd drie dagen wakker houdt. Bij het malen van de bonen komt het potente aroma vrij, wat tot gevolg heeft dat alle mensen die in een straal van een halve kilometer rond Simon’s branderij wonen plotseling klaarwakker zijn.

Simon schept de gemalen koffie in het espressofilter en klikt het filter onder de espressomachine. Dan laat hij de machine zijn werk doen. Het apparaat puft en bromt en kraakt en perst dan druppelsgewijs een dampende, gitzwarte vloeistof in twee kleine koffiekopjes. Na een minuutje komt het apparaat sissend tot stilstand en zijn de kopjes vol. De damp die van de koffie komt heeft een magische zilverkleurige glans. 

Otto en Simon halen heel diep adem, nemen hun gasmasker af en houden hun adem in als ze de kopjes pakken. Ze moeten snel zijn, want het glazuur van de kopjes begint al te barsten. Zo snel als ze kunnen gieten ze de kleine kopjes leeg in hun mond. Even laten ze het in hun mond en slikken het dan door. Ze kijken elkaar dan plotseling met wijd opengesperde ogen aan, en beginnen over hun hele lijf te schudden. Uit alle poriën uit hun lijven parelt zweet. Zweet met een zilverachtige glans. Dan beginnen ze zich als bezetenen te krabben over hun borstkassen. Otto stoot een primair geluid uit en scheurt zijn hemd open, en ook Simon rukt zijn lab-jas, loeiend als Tarzan, open. Uit hun blote, kale basten schieten allemaal donkere haren, en binnen enkele seconden hebben de vrienden een borstkas waar Bokito jaloers op zou zijn. 

Verbijsterd nemen de vrienden elkaar op. Dan verschijnt er een manische grijns op hun gezichten en terwijl Otto alvast enthousiast met zijn hoofd knikt vraagt Simon: “nog ’n Bokitootje Otto?”

Kopi Knarf (deel II van het “Bokito-recept”)

Waarom worden de bewoners van tientallen huizen om onverklaarbare reden plotseling tegelijk klaarwakker? Waarom vangt Otto de Magiër een zwijn? Waarom voert Otto dit zwijn rijpe, topkwaliteit Arabica-bessen die hij zelf heeft geplukt in Guatemala? Welk noodlot is dit zwijn beschoren? Wat heeft dit met een Gorilla genaamd Bokito te maken?

~~~

Het bewuste zwijn vreet zich intussen helemaal vol aan de heerlijke, zoete koffiebessen, en is zich niet bewust van enig noodlot. Het schrokt de bessen met pit en al naar binnen. De trog gaat tot en met de laatste bes leeg. Daarna likt het zwijn de trog helemaal schoon. Teleurgesteld snuffelt het zwijn de schuur af naar meer van dat lekkers, maar vindt niets.

Buiten zakt een bloedrode zon langzaam achter de horizon. De laatste stralen komen door de kier van de deur. Het zwijn drukt zijn snuit tegen de kier en voelt dat de deur een beetje meegeeft. Meteen kruipt het beest recht achteruit tot het met zijn kont tegen de voedertrog komt. Dan zet het zich schrap en stiert met enorme vaart richting de deur. Met een enorme klap beukt het zwijn tegen de deur, dat al na de eerste klap uit een scharnier breekt. En al na de derde keer ramt het dikke zwijn dwars door de onderste helft van de schuurdeur, naar buiten.

Het zwijn schiet als een kanonskogel door Otto’s achtertuin. Alhoewel “tuin” het minst toepasselijke woord is voor het stukje land achter Otto’s huis. Het is net zo’n woekerende willekeur aan begroeiing als Otto’s eigen kapsel. Desalniettemin schiet het zwijn door die wildernis. Het zwijn beseft zich niet dat het ten dode is opgeschreven. Knarf, de gevaarlijkste huiskat van Europa (en reden dat zich in dit gebied geen wolven wagen) sluipt namelijk achter het malse zwijn aan. Het zwijn komt tot stilstand bij een doornige, wilde rozenstruik. Daar scharrelt het snuivend een beetje heen en weer, op zoek naar een doorgang.

Knarf weet dat die doorgang er niet is en zet zich schrap. Kop laag, alle zintuigen gespitst op het zwijn (hij ziet er eigenlijk twee), kont wiebelend en staart zwiepend van links naar rechts. En hij springt, dodelijk als een panter en lelijk als de nacht, op zijn prooi af. Even later dendert er een gillend zwijn door Otto’s tuin met om zijn nek een woest grommende kater. Knarf heeft zijn scheve maar krachtige kaken om de nek van het zwijn geklemd, als een pitbull. Het duurt niet lang voor het zwijn ineen zakt omdat zijn nekwervels zijn verbrijzeld.

~~~

Als Otto de deur van zijn geïmproviseerde zwijnenstal hoort versplinteren, schiet hij uit zijn stoel en rent via de achterdeur de tuin in. Hopelijk heeft het zwijn zich nog wel kunnen vol vreten, denkt hij bezorgd. Bij de schuur aangekomen ziet hij tot zijn genoegen dat de trog letterlijk schoon leeg is. Hij volgt het spoor van het zwijn. Met zijn zaklamp schijnt hij voor zich uit. En dan ziet hij het bloederige karkas van het zwijn. Vanuit de rozenstruiken klinkt een vervaarlijk gegrom. Otto ziet Knarf’s schele katteogen oplichten in de straal van zijn zaklamp. Mooi, denkt Otto, heel mooi, en hij wandelt tevreden terug naar binnen.

De volgende ochtend treft Otto zijn kater aan in zijn stoel. Het afzichtelijke beest trekt zijn scheve muil open en gaapt uitgebreid. “Gatver Knarf, je meurt ongelooflijk uit je bek”, zegt Otto, “wat heb jij nou weer gevreten?”. Knarf, ongevoelig voor dergelijke beledigingen, rekt zich uitgebreid uit en springt van de stoel. Hij sjokt naar de achterdeur en zet zijn klauw, met uitgestoken nagels tegen de laklaag van de achterdeur. Het is duidelijke taal: “doe de deur open of ik krab hem kaal”. Otto doet de deur voor Knarf open en zegt liefdevol: “Rot maar lekker op, schijtkat”

Knarf moet inderdaad ontzettend nodig schijten (het is niet anders, katten poepen niet, ze schijten). Zijn maag borrelt en bruist. Dat malse zwijn van gisteravond ligt abnormaal zwaar op zijn maag. Snel kruipt hij naar zijn vaste schijtplek onder een grote, oude spar die ondanks, of misschien juist dankzij Knarf’s uitwerpselen welig tiert. Knarf graaft een kuil en zijn gat hangt er nog maar nauwelijks boven of er schiet een hele batterij kleine keuteltjes uit. Knarf kijkt er verbaasd naar, maar graaft het dan snel, en beschaamd zoals iedere kat, dicht.

wordt vervolgd…

Otto slaat in (deel I van het “Bokito-recept”)

In tientallen huizen gaan ’s nachts plots en min of meer tegelijk overal de lichten aan. Eerst in de slaapkamers, en even later de keuken. De mensen zijn allemaal klaarwakker. Vertwijfeld kloppen buren bij elkaar aan: “Ik zie dat er bij jullie ook licht brandt. Ook zomaar van ’t ene op het andere moment klaarwakker geworden? En dan die lucht buiten! Waar is Simon nu dan weer mee bezig?”

Simon wist zelf ook niet wat hem precies overkomen was. Eerst had hij een nagenoeg kale borstkas, nu had hij een borstkas waar Bokito jaloers op zou zijn. Evenals zijn maat Otto, die hem de ingrediënten had geleverd voor het potente brouwsel dat ze zojuist hadden gedronken.

Het recept is krankzinnig. Men neme: één wild zwijn…

~~~

In de schemering van de avond komt dat zwijn voorzichtig en nietsvermoedend tevoorschijn uit het bos. Snuivend scharrelt het beest in de richting van het aan het bos grenzende maisveld. Aan de rand van het maisveld blijft het zwijn even staan en wroet met zijn snuit in de aarde. Kjak! Kjak! Kjak! Kjaaaaak! Uit het maisveld fladdert plots een handvol kauwen. Het zwijn schrikt en schiet in wilde paniek het maisveld in en rent er kris-kras doorheen.

In het midden van het maïsveld staat, op een open plek, een grote vogelverschrikker, maar zijn kapotte strohoed steekt maar net boven het maïsveld uit. De kauwen cirkelen om de stroman heen terwijl ze met een scheef oog kijken of de vreemde stroman niet weer gaat bewegen. Maar het enige dat beweegt aan de stroman is de de top van zijn strohoed dat af en toe als een dekseltje open en dicht klapt als het door een windvlaag wordt geraakt. Toch wagen de kauwen zich niet meer in de buurt van de vogelverschrikker.

Plotseling komt het geschrokken zwijn weer tevoorschijn. Het botst bijna tegen de stroman aan. Als de kauwen konden grinniken, dan hadden ze dat gedaan, want het ziet er heel cartoonesque uit. Het zwijn remt zich namelijk af door op zijn achterwerk te glijden, met zijn voorpoten gestrekt voor zich uit. Op anderhalve meter voor de stroman komt het zwijn tot stilstand.

Otto de Magiër grinnikt inwendig ook maar weet zich bewegingsloos te houden. Hij houdt zijn adem in. Het zwijn snuift en kijkt naar de stroman. De armen van de stroman staan, zoals het hoort, recht opzij en uit de mouwen van de oude jas steken grove plukken stro. Er steekt natuurlijk overal stro uit de stroman, want dat mag je verwachten. Wat je niet mag verwachten zijn de felrode, nog bijna nieuwe klompen maat 48. Verder liggen er op de grond rond de stroman een stuk of wat rijpe maïskolven, al ontdaan van de bladeren en draden.

Het zwijn kijkt nog eens naar de stroman. Ergens in het eenvoudige brein van het beest begint er iets te dagen. Het is zijn instinct dat hem waarschuwt voor gevaar, maar de heerlijke maïskolven lokken het dier dichterbij de stroman. Voorzichtig schuifelt het zwijn naar een maiskolf dat het dichtst bij hem ligt. Dan hapt het zwijn en rent met de kolf snel terug het maïsveld in. Pats! Het zwijn botst tegen een dichte muur van maïshalmen. Het beest rent naar de andere kant van de open plek, maar stuit ook daar op een ondoordringbaar dichte haag van maïsplanten. Het dier onderneemt nog enkele verwoede pogingen om van de open plek te ontsnappen, maar hij zit er opgesloten. Het zwijn geeft het op en kijkt versuft voor zich uit.

“Boe!”, roept Otto dan. Van schrik begint het zwijn, luid gillend, rondjes te rennen langs de rand van de open plek. Otto volgt de beweging en gooit dan een zwaar vangnet over het arme beest. Even later fwoept Otto de stroman zichzelf en het zwijn naar een speciaal tot zwijnenstal getimmerd schuurtje, dat achter zijn huis staat. Tevreden stapt Otto even later naar buiten en knipt met zijn vingers. Otto is weer verdwenen, om te gaan “shoppen” voor het belangrijkste ingrediënt.

~~~

Otto verschijnt enkele momenten later, met en zacht “fwwwoep!”, aan de andere kant van de wereld. In Guatamala om precies te zijn. De ochtend gloort daar net. Om hem heen groeien struiken vol met bessen zo groot als kersen. Otto plukt er eentje en stopt hem in zijn mond. Heerlijk zoet en rijp voor de pluk. Otto is er op het juiste moment. Hij frummelt een plastic puut uit zijn broekzak, waardoor er een flinke pluk Hollandse stro op de vulkanische aarde van de plantage valt. Dat zal ze nog lang bezig houden, denkt Otto. Snel en stilletjes, begint hij te plukken en een kwartiertje later fwoept Otto, met een puut vol rijpe, topkwaliteit Antigua-Arabica-bessen weer naar huis.

Thuis stort hij de koffiebessen in de voedertrog van zijn zwijnenstal. Het zwijn begint er, tot genoegen van Otto, meteen van te vreten. “Goed zo lekker zwijntje, eet maar lekker op”, purt Otto tevreden. Dan loopt hij naar buiten en sluit de stal goed af. Vanuit de tuin wordt Otto gadegeslagen door een gitzwarte, loenzende kater. Uit de scheve bek van de monsterachtige kat druipt een dikke klodder kwijl. Het gras om de plek waar de druppel neervalt sterft meteen af. “Scheer je weg, Knarf!”, roept Otto nijdig. Uiteraard heeft dat geen effect, maar Otto en Knarf hebben nou eenmaal een gecompliceerde verstandhouding. Knarf sjokt ongeïntimeerd weg en gaat een eindje verderop eens uitgebreid aan z’n gat likken, terwijl hij ondertussen het schuurtje met daarin dat malse zwijn, nauwlettend in de gaten houdt.

wordt vervolgd…