sociaal ongemak

Sociale souplesse

In de afgelopen maanden verwonder ik me meer en meer over een nogal groot en duidelijk verschil tussen mijzelf en mijn kinderen. Vergeleken met mezelf zie ik bij de kinderen veel sociaal ongemak. Ik begon me af te vragen of ik vroeger in mijn jeugd misschien hetzelfde sociale ongemak had. Maar mijn moeder vertelde me dat ik al van kleins af aan heel nieuwsgierig was naar anderen en altijd heel makkelijk gesprekken aanknoopte met Jan en alleman. Dat doe ik eigenlijk nog steeds. Tot openlijke verbazing van mijn kinderen: “Kende je die man met wie je net uitgebreid grapjes stond te maken?”.

Geen van mijn kinderen lijkt mijn “sociale souplesse” te hebben geërfd. Mijn krullen duidelijk wel. Daar zullen ze dan in genetisch opzicht waarschijnlijk meer voordeel van hebben. Heb ik mij gedurende een cruciale periode in hun ontwikkeling sociaal wellicht helemaal niet zo soepel gedragen? Daar zou wel een deel van de verklaring kunnen worden gezocht. Ik ben in het huwelijk met hun moeder lange tijd mezelf niet geweest. Maar voor hetzelfde geld ben ik in mijn jeugd juist bovengemiddeld veel blootgesteld aan sublieme sociale souplesse.

Mijn lieve vriendin ondervindt het grote verschil in die sociale souplesse aan den lijve, en dat baart best zorgen. Intussen zijn mijn kinderen zowat allemaal het huis uit en is mijn opvoedingsinvloed sterk beperkt. Mijn ruwe diamantjes zullen zich nu vooral moeten slijpen aan de wrijvingen in hun eigen sociale kringen. Daar zit toch nog wel een parallel met de opvoedstijl van mijn vader. Hij zei wel eens, waar ik bij was, tegen mijn moeder: “Hij moet maar gewoon op zijn bek gaan, dan leert hij het wel”.