leven

Verschil

Er is iets in me ontwaakt waarvan ik niet wist dat het sliep. Of sluimerde. Het is net of ik de wereld nu ineens nog steeds hetzelfde zie, maar dan een beetje contrastrijker. Het is maar heel miniem, maar ik voel van binnen uit een verschil.

Alsof mijn gezichtsveld fijner gedetaileerd is. Alsof mijn perceptie helderder is geworden en mijn horizon verder ligt.

Er is iets in mij ontkiemd waarvan ik niet wist dat het ooit geplant was. Of wortelde. Het is net of ik mijn omgeving ineens nog als voorheen beleef, maar dan ietsje levendiger. Het is maar heel miniem, maar ik voel van binnen uit een verschil.

Alsof mijn wortelstelsel fijner vertakt is. Alsof mijn kruin breder is geworden en hoger rijkt. 

Er is iets bij me gebarsten waarvan ik niet wist dat het scheurde. Of kriebelde. Het is net of ik eerdaags ineens mijn huid weer moet afwerpen. Eronder zit net zo’n vel, maar dan ietsje ruimer. Het is maar heel miniem, maar ik voel diep van binnen het verschil al.

Alsof mijn zenuwstelsel fijner vertakt is. Alsof mijn intuïtie scherper is geworden en duidelijker spreekt.

Ontmoet

we zouden ‘ns minder moeten zeuren,
minder zeiken en zaniken
we zouden beter moeten weten,
beter vertrouwen op ons verstand
we zouden ‘ns meer moeten geloven,
meer geloven in elkaar
we zouden ‘ns vaker moeten lachen
vaker onbedaard schateren
we zouden ‘ns vaker moeten leven
niet morgen, maar vaker leven in het nu
we zouden ‘ns meer moeten laten
meer laten los gaan, laat maar gaan
ja, we zouden ‘ns minder moeten móeten
ontsnap aan de waan van de dag, ontspan en ontmoet!

Voor altijd

We hadden het hele eind naar het grote veld in het park gehold. Mijn boezemvriend met de afgetrapte, leren voetbal onder zijn arm. Het was voorjaar. Alles geurde er naar. Vanuit de blauwe hemel lachtte de zon puur geluk naar ons toe. Twee jonge honden die barstten van de levensenergie. Als dollen renden we achter elkaar aan. Probeerden de bal van elkaar af te pakken. We hadden geen remmen, want wat heb je daar nou aan op die leeftijd?

Hijgend ploften we languit op onze rug neer op het verende mos- en grastapijt onder “onze” boom en staarden omhoog naar de lentegroene pracht boven ons. We zwegen in koor. Alles om ons heen gonsde van leven. Als je je blik in de verte hield vermengden de kleuren van de jonge bladeren zich met het blauw van de lucht. Het voelde alsof we konden opstijgen. Licht in ons hoofd van al dit pure geluk. “Weet je?”, vroeg mijn boezemvriend. “Ja”, zei ik, “we blijven hier voor altijd liggen”. 

Het kaartenhuis

Ons kaartenhuis schudt op haar grondvesten
terwijl de koude wind erom heen giert,
trekkend aan de zwakste kaartjes.
Ze beven en steunen, klagen en kreunen.
Het kaartenhuis staat bijna op instorten.
Maar ach, als het onvermijdelijke dan gebeurt,
vegen we de kaarten allemaal bijelkaar,
wrijven ze weer warm tot ze blozen.
Dan bouwen we het kaartenhuis weer liefdevol op,
geroutineerd, kaartje voor kaartje,
zodat het de maatschappij weer even kan dragen.

In een stroomversnelling

Als de dingen dan ineens gaan glijden zodat je het allemaal niet meer kan tegenhouden dan móet je wel snel denken en schakelen. Het is dan net of je verstand letterlijk terugschakelt naar een lichtere versnelling zodat je meer denkvermogen hebt. Natuurlijk wordt je toerental veel hoger en verbruik je ook meer energie, maar je denkt ineens heel handig en praktisch.

Omdat je domweg geen tijd hebt om alle voors en tegens tegen elkaar af te wegen luister je veel beter naar je onderbuik, je intuitie. Je wordt nu gedreven door je primaire wezen. Alle jamaars zet je resoluut aan de kant, want je moet nú beslissen. De flow van de stroom bepaalt al dat je moet bewegen in een bepaalde richting. Er tegen in bewegen heeft geen zin. Drijf mee, maar alert, spiedend naar kansen, mogelijkheden.

Lenig als een kat maak je behendigd de grootste denkstappen. Je blik is messcherp en je concentratie is rotsvast. Stappen waar je gisteren nog tegenop keek, doe je nu bijna zonder nadenken, tussen twee ademhalingen in.

Plotseling wordt de stroming weer zwakker. Je bevindt je waar je altijd al was maar dan verder. Je hebt gered wat er te redden viel, je hebt gewonnen wat er te winnen viel, je hebt verloren wat je misschien best kon missen. Nee, niet verloren, maar geofferd. 

Je ruggegraat zindert. Je onderbuik gonst. Je voelt je levensenergie door je hele wezen stromen. Je voelt je onwezenlijk wezenlijk. Vanuit een diepe innerlijke kalmte keer je dan geleidelijk terug. Eerst voel je je stembanden alleen maar trillen, maar even daarna hoor je de primaire overwinningskreet die je lijf aan het uitstoten is. En als je je dan beseft dat je binnen luttele momenten achteloos iets hebt gepresteerd dat je nooit voor mogelijk hield, veranderen je spieren ineens in elastiek en gaat je schreeuw over in een onbedaard geschater. 

Goeie shit dat pogen!

Hé Meneer, wat doet u nou?
Ik poog, jongeman, ik poog.
Pogen, hihihi, wa’s dat nou weer?
Pogen is een edele bezigheid, jij kan het ook. Probeer het maar eens.
Ja doei, ik ga echt niet zitten pogen zeg. Wat heeft dat nou voor zin?
Pogen is de zin des levens. Leven is pogen en pogen is leven.
Wat bazelt u toch ouwe. Leven gaat vanzelf. Daar hoef je toch niks voor te doen?
Nee jongeman, geleefd wórden gaat vanzelf, zélf leven niet.
Wacht effe, dus iemand anders kan mij leven? Cool!
Nee, niet “cool” jongeman. Zij die worden geleefd, bestaan niet.
Huh, dus geleefd worden kán helemaal niet?
In tegendeel, het gebeurt maar al te vaak.
Meneer, ik snap er de ballen van.
Jongeman, het is echt heel eenvoudig: bepaal jij wie je morgen bent, of doet een ander dat?
Ja dùh, ik natuurlijk. En trouwens, ik ben altijd wie ik ben, morgen en over honderd jaar.
Dat zeggen allen die geleefd worden. Zélf leven is jezelf ontwikkelen. Pogen is ontwikkelen.
Jaaaa, ja. Dus van pogen wordt je, zeg maar, nog vetter. En eh… kun je dat leren, dat pogen?
Zoals ik al zei, je kunt het al lang. Iedereen heeft het in zich om te pogen. Gewoon een kwestie van doen.
Dus ik hoef er niet voor te leren?
Eh, juist, dat zeg ik.
Goeie shit dat pogen!

Eikel met Wortelnijd?

In Zweden zag ik deze monumentale eik. De boom is ontzagwekkend dik. Op het oog minstens twee meter. Het ventje (mijn zoon) dat er een beteuterd naast staat zou met gemak languit kunnen liggen in de boom. Iemand vertelde me dat de eik meer dan 500 jaar oud is. De eikel waaruit deze boom is ontsproten schoot dus ergens aan het eind van de middeleeuwen wortel. 

De eik staat op het terrein van een oude en beetje vervallen camping aan het grote Vänern-meer. We staan er met onze tent tussen dikke, bejaarde berkenbomen (en dikke, bejaarde Zweedse campeerders die alleen uit hun dikke caravan kwamen om óf naar de wc te gaan óf het gras om hun caravan te maaien). ’s Nachts zou het er heel stil zijn als de aftandse ijscovriezer in het kiosk-gebouwtje niet zo bromde. Het bromde niet heel hard, maar draaide niet continu. Als de vriezer zich uitschakelde werd de stilte even hoorbaar, tot het kreng weer aan sprong.

Toch sliep ik er heerlijk en in de laatste nacht op de camping had ik een bijzondere droom:

Ik loop midden in de nacht blootsvoets in een dun, hagelwit gewaad door een dicht woud van spierwitte berken. Het is heel helder en bijna volle maan. Mijn adem beslaat, maar ik heb het niet koud. Ook is het doodstil. Ik hoor geen enkel geluid behalve mijn eigen ademhaling en het gedempte ritselen van mijn eigen voetstappen in het zachte mos. Door de bomen zie ik het spiegelgladde wateroppervlak van het meer. Vastberaden loop ik in de richting van het meer. Het woud wordt minder dicht, en de berken worden steeds dikker.

Dan gebeurt het. Ik kom steeds moeizamer vooruit. Het kost me steeds meer moeite om mijn voeten op te tillen. Ik kijk naar mijn voeten. Ze zijn spierwit en zien er pezig uit. En het gewaad dat ik draag lijkt wel van spinrag. Het hangt in losse flarden om me heen. Steeds moeilijker kom ik vooruit. Mijn voeten komen steeds vaster in de grond te zitten en mijn benen worden steeds zwaarder en stijver. Er steekt een zachte, koele bries op vanaf het water. De raggen om mijn lijf waaien helemaal van me af, maar ik voel geen kou. De berken om me heen fluisteren geruststellend: “Shhhhhh, het is goed. Shhhhhhh”.

Op enkele meters voor de waterkant kom ik tot stilstand. Ik kom nooit meer vooruit, weet ik, maar ik voel me volkomen op mijn gemak. Ik kan me bijna niet meer bewegen. Ik kan mijn armen nog één keer optillen. Ik kijk naar mijn linkerhand, maar zie een dikke tak. Mijn rechterarm is ook een tak. Ik verander in een eik. Dat wat ooit mijn voeten waren zit ergens heel ver onder me, diep in de aarde. En dan groeien mijn ogen dicht en de wereld verstomt. Eindelijk zíe ik. Opgelucht blaas ik mijn longen leeg. Alles is goed.

Rare droom vol clichématige symboliek. Ik onderga in mijn droom gelaten een metamorfose die ik best griezelig vind. Mijn interpretatie is dat ik de eindigheid van het leven niet moet bestrijden, maar juist omarmen. Moet ik loslaten om echt goed te kunnen wortelen? Moet ik me ontdoen van omhullingen omdat ze me belemmeren te voelen? Moet ik mijn ogen en oren sluiten om echt te kunnen zien? Of ben ik gewoon een eikel met wortelnijd?

Stil in mij

Zo’n beetje heel Dwingeloo is nog steeds verbijsterd. Hoe kon iemand die zo gezond en nog zo midden in het leven stond en nog zo hard nodig was, plotseling overlijden aan een hartaanval? Zelf kende ik de man helemaal niet, maar ik kende zijn dochtertjes, een tweeling van 7 jaar. Even oud als onze eigen tweeling. Vlak voor hun vader overleed waren ze nog op het feestje van onze tweeling. Vooral voor die twee kleine meisjes, maar ook hun moeder voel ik mee.

Mijn vrouw deed waar ik natuurlijk niet aan dacht: ze kocht drie mooie rouwkaarten. Ze had de tekst van Ren Lennie Ren van Akda en de Munnik aangepast naar Ren Meisje Ren en als gedicht bij de twee kaarten voor de tweeling gedaan. Mijn vrouw verdient een standbeeld. Ze is de liefste engel die ik ken.

Ik ging naar de kerkdienst om hen mijn medeleven en steun te betuigen. Ik gaf de weduwe een warme knuffel en zei zachtjes: “van harte gecondoleerd”. Ze beantwoordde het met een even warm “dankjewel”. De dienst maakte een hele diepe indruk op me. De kerk zat tot de nok toe gevuld met treurende mensen. Zoveel medeleven. De tweeling stak ieder en kaars aan voor hun papa in de kist. Hartverscheurend lief. En even later klonk “Ren Lennie Ren” door de luidsprekers. Nu heb ik voor altijd iets met dat lied. Het zal me nog lange tijd een brok in de keel bezorgen, ieder keer als ik het hoor.

Eigenlijk maakt de hele tragedie een diepe indruk op me. Je beseft je dat je zelf ook zomaar ineens kunt verdwijnen. Je beseft je ineens wat de betekenis is van je eigen leven. Je beseft je ineens dat je de tijd die je met elkaar hebt beter kunt koesteren dan er in grote haast aan voorbij te leven. Je beseft je ineens wat echt belangrijk is.

Na de kerkdienst keek ik naar de stille stoet die statig achter de lijkwagen aan liep. Mijn vrouw en onze tweeling liepen ook mee. Ik kon niet mee lopen omdat ik onze jongste zoon moest ophalen bij de oppas. De dienst was nogal uitgelopen vanwege de enorme opkomst, vandaar. De stoet moest van de Sint Nicolaas Kerk, langs de Brink naar de begraafplaats lopen. De zaterdagmarkt was er speciaal voor verplaatst. Ik zag de stille stoet vertrekken en keek hen na. De serene stilte en het hypnotiserende beieren van de klokken van de Siepeltoren maakten het stil in mij.

Het is zo stil in mij ik heb nergens woorden voor
Het is zo stil in mij en de wereld draait maar door

Van Dik Hout. Zo mooi. Control freak die ik ben, zet ik dit lied bij dezen op mijn eigen uitvaartlijst.

Stoute schaatsen

Stoute ik: Pik in, ’t is winter, werken kan altijd nog. Tsjakka! De ijslaag wordt er echt niet dikker op!

Brave ik: Nee mijn jongen, dat kan echt niet. Wij weten het beter. Wees verantwoordelijk!

Stoute ik: Ach, durf toch eens gek te doen man en te leven bij het moment! Bij de volgende strenge vorst ben je te oud!

Brave ik: Luister niet naar die popie praatjesmaker. Als het aan hem ligt wórdt je niet eens oud.

Stoute ik: Tut-tut-tut braverikje toch. Ben jij z’n moeder ofzo? Wat heeft oud worden voor zin, als je niet lééft.

Brave ik: Ik heb alleen maar het beste met hem voor, maar jij daarentegen…

Stoute ik: …ja ja, ik ben weer de slechterik. Prima, ik neem alle verantwoordelijkheid. 

Ik: eh…ik heb vorige week een ontzettend drukke week gehad en gisteravond ook nog zitten werken…

Stoute ik: Top! En nu pluk jij gewoon lekker de dag!

Brave ik: Mark, luister nou toch niet naar die flierefluiter…

Ik: Nee brafie, ik luister nu es effe een keertje níet naar jou! 

Stoute ik: Yessss! Wooot! Yiiiiihaaaaw! That’s the spirit!

Brave ik: Och…snotterdesnotter…jongen toch, doe het niet.. Snifsnif. Je krijgt er later vreselijke spijt van…

Ik: Schei toch uit met dat gesnotter. Ik dóe het. Ik krijg er spijt van als ik het níet doe. Deze jongen trekt vandaag de stoute schaatsen aan!