macht

Ecodictator

Als ik het voor het zeggen zou krijgen, dan wist ik het wel. Schiphol ging subiet dicht en ik zou rijkelijk strooien met gratis fietsen en OV. Daarop volgt uiteraard meteen een invordering van alle voertuigen die fossiele brandstoffen verbruiken. Deze worden per decreet omgebouwd tot electrisch aangedreven voertuigen en verdeeld over het land naar rato van de locale bevolkingsgrootte, als deelauto’s. Onder mijn regime bezit niemand nog een privé-auto. Alle automobielen worden van iedereen. Daarnaast komt, met onmiddelijke ingang na mijn feestelijke inhuldiging, een landelijk verbod op alle gemotoriseerde tuingereedschappen, vooral bladblazers. Tenslotte zou ik een landelijke allerlaatste barbecue organiseren om al het huidige vee in één keer te ruimen. Aan mijn hof zou ik sowieso alleen vegetariërs toelaten. Het koningshuis maak ik tot een publieke toeristische attractie. Een glazen koningshuis. Dat levert hoge kijkcijfers op en dito reklameinkomsten die mijn staatskas lekker zullen spekken. De rijkdom van de adel en de multimiljonairs zal ik natuurlijk ook moeten afromen om al deze plannen te kunnen bekostigen. Het is dus maar goed dat ik het niet voor het zeggen heb dan. Het zou wat zijn, zo’n ecodictatuur.

Ook maar schouderbreed

Op een hoge rots zie ik het silhouet van een naakte man. De zon staat pal achter hem, dus ik zie eigenlijk alleen contouren. Toch is het ontegenzeggelijk een man. Hij neemt een langwerpig voorwerp van de grond. Het is zo lang als de man zelf. De man zet het voorwerp tegen zijn oog. Als een soort verrekijker. Hij scant er zijn horizon mee af. Vlak voor hij in mijn richting kijkt verandert mijn perspectief en ben ik plotseling de man met de kijker. Wat ik zie is een rond plaatje met daarin een vochtige, met mos begroeide rots. Er staat niemand. De “verrekijker” blijkt een grijze, kunststof buis te zijn. Naast mij, op de grond liggen er nog tientallen meer. Er liggen ook koppelstukken en een bochtje. Het is zo klaar als een klontje dat ik alles aan elkaar moet maken.

Voor ik daaraan begin neem ik mijn omgeving eens in me op. Ik bevind me op een massieve, granieten rots. Ik sta op het uiterste randje ervan, met mijn tenen over de richel grijpend. Voor mij gaapt een kloof met, volgens mijn vakkundige oog, een diepte van zo’n dertig meter en minstens dezelfde breedte. Door de kloof stroomt een woest kolkende watermassa. Ik kan niet goed bepalen in welke richting het stroomt. Het lijkt eigenlijk in meerdere richtingen tegelijk te stromen. Daar in terecht komen is een gewisse dood. En precies op een plek recht voor mij is één plekje van misschien maar een halve meter in doorsnee waar het water stil staat. Ik krijg een vermoeden van de bedoeling van de buizen, die ik maar eens aan elkaar vast begin te maken.

Na een tijdje heb ik een L-vormige leiding gefabriceerd. Het lange deel van de L is lang genoeg om de het kolkende water te kunnen bereiken, en het korte deel is precies lang genoeg om de afstand van de rand tot aan het stille plekje te overbruggen. Behendig, alsof ik dit dagelijks doe, breng ik het gevaarte in positie. Het past precies. In het stille stukje water is geen turbulentie dus kost het weinig moeite om het uiteinde van de buis daar stil te houden. Het steekt er enkele meters in. Ik zet het korte deel van de L weer tegen mijn rechter oog en kijk.

Wat ik vervolgens zie is een kolom van totaal stilstaand water. Ik kan helemaal tot op de bodem kijken. Daar staat een man die ik herken. Ik ben het zelf. Ik sta er met de voeten op schouderbreedte en heb mijn ogen gesloten. Mijn schouders raken net niet het woest kolkende water dat om de kalme waterkolom heen raast. Ondanks mijn hachelijke positie lijk ik totaal ontspannen. Ik zie mijn borstkas rustig op en neer bewegen. Plotseling kijk ik met geërgerde blik omhoog en verandert tegelijkertijd weer mijn perspectief. Ik zie dat boven mij, mijn rustige waterkolom is verstoord. Dat irriteert me. Het is letterlijk een doorn in mijn oog. Ik spring krachtig omhoog en pak de buis vast. Soepel beweeg ik me terug naar mijn plek op de bodem terwijl ik de buis achter me aan trek.

Weer verplaatst mijn perspectief zich naar de man aan de andere kant van de buis. Ik verlies mijn evenwicht. Het gebeurt in slow motion. Ik tuimel loom naar beneden in de richting van het kolkende water. Wanhopig probeer ik de baan van mijn val te beïnvloeden zodat ik in het stille stukje water terecht kom. Plotseling beweegt alles in normale snelheid en zie ik dat ik gelukkig recht op het stille plekje af beweeg, maar wat zal ermee gebeuren nu ik die met mijn val ga verstoren?

En dan word ik wakker. Het was alweer even geleden dat ik droomde dat ik onder water kan ademen, maar tegelijk ook een diep ontzag voel voor water. De droom was haarscherp. Ik ben er kwetsbaar en veilig tegelijk. De slow motion benadrukt dat die tuimeling iets betekent. Ik ben dan machteloos. De kalme, machtige versie van mezelf op de bodem van de kloof heeft alles wel onder controle, maar zijn kalme werkelijkheid is ook maar schouderbreed.

Onderschat nooit de macht van ooit

Zeg nooit ‘nooit’, zeggen ze wel eens. Nooit is namelijk nooit zo definitief als het soms lijkt. Met ‘nooit’ zeggen moet je blijkbaar voorzichtig zijn. Laatst legde ik nog aan mijn zoon uit dat de bliksem echt nooit inslaat, en prompt sloeg hij binnen een week drie keer in de omgeving van ons dorp in. Ik bedoel dus maar. Onderschat nooit de macht van nooit.

Ooit mag je daarentegen blijkbaar te pas en te onpas gebruiken. Niemand die zegt dat je nooit ‘ooit’ mag zeggen. Mijn kinderen maken van die vrijheid dankbaar gebruik en zeggen het dan ook zo ongeveer om de 5 zinnen: Wanneer mag ik ooit nog eens weer DS-en? Hoe moet ik die knoop ooit uit mijn veters krijgen? Hoe kon ik dat nou ooit weten? Hoe kan ik nou ooit winnen als jij steeds vals speelt? Hoe lang duurt dit ooit? Wie heeft ooit gezegd dat Chili con carne gezond is? 

Ze gebruiken ‘ooit’ om een stuk verzuchting in te bouwen. Een beetje drama zodat het erger klinkt dan het is. Als je een ‘ooit’ in je vraag zet, wordt ‘ie wanhopiger. En hoe langer je de ooit uitspreekt, hoe dramatischer het wordt: wanneer mogen we ooooooit nog eens wat lekkers? Dan natuurlijk de rest van de dag nooit meer. En heel vaak voegt ‘ooit’ ook extra verbazing en verwondering toe: Jeetje, hoe dééjedat ooit!? Nah, hoe verzín je dat ooit!? 

En deze schreeuwde dochterlief vanmiddag (armpjes over elkaar, vuur schietende oogjes): “JA HÁLLO!! HOE KAN IK NOU ÓÓÓÓÓIT RUSTIG DOEN ALS JULLIE ME STEEDS BOOS MAKEN!? En bij dat ‘ÓÓÓÓÓIT’ stampte ze heel hard met haar voetje op de grond en balde ze haar kleine vuistjes naar me. En hoe moet je dan als vader op zo’n moment óóóóit je gezicht nog in de plooi houden? Dat lukt dus nooit. Mijn boosheid was terstonds vervlogen (waar was ik ook ooit boos over eigenlijk?) en ik was ontwapend. Onderschat dus ook nooit de macht van ooit.