Sprookje

Ecodictator

Als ik het voor het zeggen zou krijgen, dan wist ik het wel. Schiphol ging subiet dicht en ik zou rijkelijk strooien met gratis fietsen en OV. Daarop volgt uiteraard meteen een invordering van alle voertuigen die fossiele brandstoffen verbruiken. Deze worden per decreet omgebouwd tot electrisch aangedreven voertuigen en verdeeld over het land naar rato van de locale bevolkingsgrootte, als deelauto’s. Onder mijn regime bezit niemand nog een privé-auto. Alle automobielen worden van iedereen. Daarnaast komt, met onmiddelijke ingang na mijn feestelijke inhuldiging, een landelijk verbod op alle gemotoriseerde tuingereedschappen, vooral bladblazers. Tenslotte zou ik een landelijke allerlaatste barbecue organiseren om al het huidige vee in één keer te ruimen. Aan mijn hof zou ik sowieso alleen vegetariërs toelaten. Het koningshuis maak ik tot een publieke toeristische attractie. Een glazen koningshuis. Dat levert hoge kijkcijfers op en dito reklameinkomsten die mijn staatskas lekker zullen spekken. De rijkdom van de adel en de multimiljonairs zal ik natuurlijk ook moeten afromen om al deze plannen te kunnen bekostigen. Het is dus maar goed dat ik het niet voor het zeggen heb dan. Het zou wat zijn, zo’n ecodictatuur.

Genieten

Veel blauwe lucht en warme zonnestralen. De lente kriebelt. En dus móet ik naar buiten. De natuur in. Lopend over geijkte paden groet ik iedereen vriendelijk. Ik ben natuurlijk niet de enige met wandeldrang. Maar ik kan de meute ontwijken via kleine paadjes die niet platgelopen worden. Ik loop in een bos vol duinen die in de ijstijd zijn gevormd. Dan zie ik rechts van me ineens een sprookjesachtig dalletje vol zacht, groen mos dat baadt in het zonlicht. Magisch natuurlijk. Die verleiding kan ik niet weerstaan. Ik verlaat mijn paadje en begeef me richting het lonkende mosbed. Ik stap voorzichtig over dorre takken. Als ik om een groepje jonge sparren heen ben gelopen sta ik plots oog in oog met een grote haas. Die zat daar zorgeloos te zonnen. Gelijk heeft ‘ie. Loom springt hij toch maar weg. Hij springt voor me uit in de richting van mijn dalletje. Ik volg dezelfde route. Over een boomstronk. Tussen een berk en een jeneverbessenstruik. En dan ben ik er. De haas is nergens meer te bekennen. Ik voel aan het zachte mos. Het is inderdaad heerlijk zacht. En bovendien droog. Dus ik plof breed grijnzend neer. Heerlijk op mijn rug met mijn handen onder mijn hoofd. Overal om me heen zingen vogels. Een hemelse plek. Ik staar omhoog naar de diepblauwe lucht. Hoog boven me trekt een vliegtuig een streep. Vol ingeblikte mensen. Ik benijd ze niet. Voor mijn part vliegen ze naar het einde van de wereld. Mij niet gezien. Dan zou ik hier vandaan moeten, wat onmogelijk is. Ik blijf hier denk ik voor altijd liggen.

Eerbetoon

Dit is het beste, meest geweldige gedicht ooit…

Op een dag, lang, lang geleden, stond ik alleen
te liften langs een onmetelijk lange, verlaten weg
en zomaar ineens, schitterde daar een duivels wezen,
midden op de weg…en het sprak deze epische woorden:

Draag nu het beste gedicht ter wereld voor, of je ziel…is mijn!

Dus ik haalde mijn schouders op en zei:

okee

En dit is wat toen spontaan in me op kwam
Het was de bestemming van mijn lot
Dat ik het beste gedicht ter wereld voordroeg:

Kijk maar in mijn ogen, het is duidelijk te zien
Eén en één is twee, en twee maal vijf is tien
Was dit voorbestemd misschien?
Een kans van één op honderduizend zo klein
als in de stralende zon en in heldere maneschijn
de grassprieten aan het groeien zijn

Natuurlijk was de duivel met stomheid geslagen
Swiep-klap deed zijn wapperstaart,
en het monster was er klaar mee.
Het vroeg me knorrend: Zijt gij een Engel?
En ik zei: Nee, ik ben slechts ’n mens.
Hah!

En dit is niet het beste gedicht ter wereld
Dit is slechts een betoon van eer.
Ik kon me het beste gedicht niet meer herinneren, o nee
Dit is een eerbetoon, ja, aan het beste gedicht ter wereld
Okee! Het was het meest geweldige gedicht ter wereld ja!
Okee! Het was het beste fokking gedicht, het meest geweldige gedicht ter wereld. 

En weet je wat het gekke is vrienden?
Dat gedicht dat ik opdroeg op die onheilspellende avond
Klonk in de verste verte niet zoals deze

Dit is echt maar een eerbetoon, geloof me!
En ik wou dat je getuige was, dan waren we het eens
O shit, o goeie God, God Allemachtig
Je zou echt versteld hebben gestaan

Wurzel (sprookje met een knipoog)

Net als de meeste mannen in het kleine stadje werkte Hans zich krom in de glasfabriek. Van het geld dat hij verdiende kon hij zich zelf en zijn lieve vrouw Grietje maar net onderhouden. Grietje was bovendien zwanger. Het kind dat in haar groeide maakte dat de maaltijden steeds minder toereikend werden. Hans wachtte iedere maaltijd tot Grietje verzadigd was en at dan zelf wat er nog over was. Dat werd iedere dag minder en minder.

Hans en Grietje woonden in een sober flatje met een heel klein balkonnetje dat uitkeek over het weelderige landgoed van Baron von Gönthel, eigenaar van zo’n beetje alles in het stadje, en zo dus ook de glasfabriek waar Hans werkte. De Baron was zeer machtig en werd door iedereen gevreesd vanwege zijn legendarische en duistere magische krachten waarvan men zei dat deze steeds van zoon tot zoon werden doorgegeven. Misschien was het een legende die de Baron zelf had gecreëerd, maar dat durfde niemand hardop te beweren. Uit angst voor zijn toorn.

De Baron was bitter en boosaardig, wat men weet aan het feit dat zijn vrouw hem enkel dochters had geschonken, en geen zoon. Zeven dochters in totaal. Ieder van hen bloedmooi, zoals hun moeder die na de geboorte van de zevende dochter plotseling aan een mysterieuze ziekte was overleden . En hoewel de dochters geen van allen de magische krachten van hun vader hadden geërfd, hadden ze allen wel zijn boosaardige en wrede karakter geërfd. Daarom zette de Baron ze in om zijn fabrieken te leiden. Ze genoten zijn volledige vertrouwen en voerden zijn wil uit met welliswaar prachtig gemanicuurde, maar ijzeren hand.

Op een avond, na het eten stond Grietje met een tergend rammelende maag op hun kleine balkonnetje, weemoedig te turen over de tuinen van de Baron. Heerlijke geuren dreven uit de tuin omhoog. Grietje snoof de geuren gretig op. Omdat ze zwanger was was haar reukvermogen sterk vergroot. De baby in haar buik wilde meer. Het had meer nodig om te groeien. Plotseling kreeg Grietje ontzettend veel zin in worteltjes. Ze rook zelfs de geur van worteltjes. Ze keek naar beneden en direct onder haar zag ze in de uitgestrekte landerijen van de Baron een veld vol met wortels. “Hans”, riep ze hees, “Hans, ik móet wortels eten of ik besterf het!”. 

Hans hield zielsveel van Grietje en wilde haar niet verliezen. Uit angst dat dat zou gebeuren besloot hij om diezelfde nacht nog worteltjes voor zijn vrouw te gaan plukken van het landgoed van de Baron. Het landgoed was omringd door hoge muren maar het lukte Hans om er overheen te klimmen via de weelderige wilde wingerds die tegen de muur groeiden. Hans plukte een handvol wortels en bracht ze naar Grietje die er een heerlijke hutspot van bereidde die ze gretig op at. Waar Hans al voor vreesde, smaakte het Grietje naar meer, en zo kwam het dat Hans iedere avond heimelijk over de muur van de Baron klauterde om worteltjes voor Grietje te stelen. Zijn angst om Grietje te verliezen was groter dan de angst voor de Baron.

Op een avond, toen Hans net een grote zak worteltjes had gerooid en hij net weer terug naar huis wilde gaan, hoorde hij naderende voetstappen. Snel rende hij weg, maar het was te laat. Voor hem doemde ineens de duistere gedaante van Baron von Gönthel op. Nu was het met hem gedaan, dacht Hans. Maar de Baron vroeg Hans slechts met rustige stem: “Beste man, waarom steel jij mijn heerljke worteltjes?”. En Hans legde uit dat hij ze nodig had voor zijn hoogzwangere vrouw, opdat ze niet dood zou gaan. Tot zijn verbazing keek de Baron hem vriendelijk aan en zei: “Een zeer goed doel voor mijn worteltjes. Neem daarom gerust zoveel als je nodig hebt. Je hebt mijn toestemming, maar….”, en plotseling begon het te waaien en de Baron vervolgde bijna fluisterend: “…maar op één voorwaarde!”. Bevend knikte Hans met zijn hoofd. “In ruil voor mijn wortels moeten jullie je kind aan mij afstaan als het wordt geboren. Ik zal voor hem zorgen als ware hij mijn bloedeigen zoon”. Hans knikte zwijgend en rende snel weg en hoopte dat de Baron het zou vergeten, maar de Baron riep hem na: “Denk eraan! Je eerstgeborene is van mij! Ik vergeet het niet”

Hans was al lang blij dat hij nog leefde en vertelde Grietje over zijn ontmoeting met de Baron. Grietje was erg geschrokken maar ze dacht dat de Baron, die het toch erg druk had, het wel zou vergeten. Maar de Baron vergat het niet. Op de dag van de geboorte klopte hij bij Hans en Grietje aan. “Ik kom mijn zoon halen en ik noem hem Wurzel”, zei hij. Grietje stierf van verdriet om het verlies van haar prachtige zoon. Wat er met Hans gebeurde weet niemand. De Baron hield zich wel aan zijn belofte dat hij Wurzel zou opvoeden als ware het zijn eigen zoon. Het ontbrak Wurzel aan niets en hij groeide uit tot een charismatische en sterke jongeman met een buitengewoon lange bos rode dreadlocks dat op zijn twaalfde al tot aan zijn enkels kwam. 

Wurzel respecteerde zijn machtige vader, maar hun karakters botsten. Wurzel was waarschijnlijk de enige in het stadje die de Baron durfde tegen te spreken. Wurzel was niet bang voor de Baron. Daarom sloot de Baron Wurzel op in een hoge toren met enkel één venster en geen deuren zodat Wurzel niet kon ontsnappen en niet met andere mensen kon praten. De toren stond  ver weg van het stadje, midden in een uitgestrekt woud. De enige met wie Wurzel mocht spreken was de Baron zelf die iedere ochtend aan de voet van de toren kwam staan om Wurzel voedsel en drank te brengen en riep dan: 

Wurzel! Gooi je stinkende rode dreadlocks naar beneden!

En Wurzel gooide zijn machtige trossen vette dreadlocks naar beneden en liet de Baron er langs naar boven klimmen. Zo had Wurzel tenminste nog enige aanspraak. Hij verachtte de Baron, maar hij was van de Baron afhankelijk. Wurzel bracht verder zijn tijd door met het bespelen van zijn Djembé, wat je van heinde en verre kon horen. 

Op een dag wandelde er een beeldschone prinses door het woud dat grensde aan het land van haar vader. Ze hoorde het geluid van Wurzel’s Djembé en merkte dat haar voeten begonnen te dansen op het opzwepende ritme. Nog nooit had ze zich zo heerlijk gevoeld. Ze moest de bespeler van de Djembé ontmoeten en daarom ging ze op zoek. Al snel ontdekte ze de hoge toren met het enkele raampje en zag Wurzel’s gespierde lijf in de opening ervan zitten. Ze werd op slag verliefd. 

De prinses probeerde die avond een ingang in de toren te vinden maar vond er geen. Maar op een dag zag ze de Baron naar de toren lopen. Hij zag niet dat de prinses hem volgde en bespiedde toen hij riep:

Wurzel! Gooi je stinkende rode dreadlocks naar beneden!

Zoals altijd deed Wurzel dat en de Baron kon naar boven klimmen. Diezelfde avond nog sloop de mooie prinses naar de voet van de toren en riep voorzichtig:

Wurzel! Gooi je stinkende rode dreadlocks naar beneden!

En jawel, daar vielen Wurzel’s geurende dreadlocks al naar beneden. Wurzel vroeg zich al af waarom de Baron voor een tweede keer kwam die dag en waarom zijn stem zo vreemd klonk. En zijn verbazing was kompleet toen er een beeldschone vrouw door het venster naarbinnen klom. Ook Wurzel was op slag verliefd. De prinses wilde hem ontvoeren, maar hoe kon Wurzel uit de toren ontsnappen? De prinses wist raad. Ze zou iedere dag een zakdoekje bij Wurzel achterlaten die hij dan aan elkaar moest naaien om er een parachute van te maken. Zo gezegd, zo gedaan. Vanaf die dag kwam de prinses iedere avond dansen op Wurzel’s opzwepende Djembémuziek en liet een zakdoekje bij hem achter. Het liep allemaal volgens plan. De parachute was al bijna klaar.

Maar op een dag, toen de Baron hem weer te eten kwam brengen versprak Wurzel zich toen hij vond dat de Baron toch wel erg zwaar aan zijn dreadlocks hing in vergelijking met de mooie prinses. Hij klaagde: “Ach Baron, hoe komt het dat u toch zoveel zwaarder aan mijn dreadlocks hangt dan mijn lieftallige prinses?”. De Baron was des Duivels toen hij dit hoorde. “Jij slechte jongen!”, briestte de Baron. Hij trok zijn grote kromzwaard en met één houw, hakte hij de gigantische trossen dreadlocks van Wurzel’s hoofd en sprak een duistere bezwering uit. Wurzel viel in slaap en werd wakker in een dorre woestijn, zonder eten of drinken.

De Baron knoopte Wurzel’s dreadlocks vast aan een haak onder het venster en wachtte de prinses op in de toren. Hij gooide ze naar beneden toen hij haar hoorde roepen:

Wurzel! Gooi je stinkende rode dreadlocks naar beneden!

De prinses klom haastig langs haar geliefde dreadlocks omhoog en kwam oog in oog te staan met de boosaardige Baron. “Je drummertje is gevlogen! Je ziet je mannetje nooit meer terug. “, gilde de Baron terwijl hij dreigend zwaaiend met zijn grote kromzwaard op haar af liep. Wanhopig dook de prinses uit het raam. Doornstruiken braken haar val maar bekrasten haar prachtige gezicht en staken in haar beide ogen zodat ze blind werd. Ze zwierf jarenlang, door niemand herkend rond tot ze op een dag terecht kwam in de dorre woestijn waar Wurzel had weten te overleven en waar hij een eenvoudige hut had gebouwd en zelfs een djembé had gemaakt.

Ze hoorde ineens een bekend ritme en haar voeten begonnen vanzelf ritmisch te bewegen in de richting van het geluid. Wurzel zag haar en herkende haar aan haar mooie voeten en haar prachtige dansbewegingen. Huilend van geluk rende hij naar haar toe en nam haar in zijn sterke armen. Toen zijn tranen op haar gezicht vielen genazen haar ogen en kon ze weer zien. Samen reisden ze naar het land van haar vader, trouwden en leefden nog lang en gelukkig. 

Einde