fratsen

Breek de sleur en doe alsof je neus breekt

De meeste momenten van je leven gaan aan je voorbij en laten geen blijvende indruk achter. Er kunnen dagen voorbij gaan zonder dat er iets gebeurt dat je voor de rest van je leven zult onthouden. Toch zal ook niemand al die memorabele momenten zo kunnen oplepelen. Het is meer zo dat ze soms ineens naar boven komen dobberen. Ze zitten nooit heel diep, een paar meter onder de oppervlakte van de drukke vaarroute van je bewuste denken.

Vooral je neus is er erg goed in om bij het ruiken van een bepaald luchtje ineens zo’n boei naar boven te laten schieten. Dan zit je zomaar ineens te mijmeren over toen. Als ik die muffe geur van een kelder vermengd met de geur van mengsmeerbenzine ruik bijvoorbeeld, dan dobbert ineens de oude brommer van mijn opa naar boven. Daarmee tufte hij met oma achterop door heel Noord-Nederland. Die brommer stond in de kelder van de flat waar hij samen met mijn oma woonde, aan de Antaresstraat in Groningen. Onder het kelderraam stond een werkbank met een oude radio erop. Daar kon mijn opa alles repareren. De oude brommer werd daar met pure liefde in tiptop-conditie gehouden. Ik kwam graag in die kelder. Het rook daar naar mijn beste vriend. Mijn opa. Ik heb zoveel van hem geleerd.

Laatst liet mijn neus een hele verrassende herinnering naar boven schieten, maar niet door het ruiken van iets. Ik kon helemaal niks ruiken, want ik was snip- en snipverkouden. Nee, het kwam door een krakend geluid dat ik hoorde toen ik na het snuiten van mijn neus mijn neus schoon wreef met de zakdoek. Ik had mijn leeggesnoten en gigantisch kriebelige neus nog in de zakdoek, dichtgeknepen tussen mijn handen. Om mijn neus te ontkriebelen wrikte ik het eens een beetje heen en weer tussen mijn handen. Mijn neus kraakte zo hard dat ik meteen in de spiegel ging kijken of ik het per ongeluk had gebroken. Het deed tussen mijn oren alvast pijn, maar dat bleek valse pijn. Mijn neus was wel rood maar stond nog keurig recht. Het was gewoon mijn snot dat in mijn neusholtes sopte, kwam ik voorzichtig experimenterend achter.

En toen ik mezelf zo in de spiegel zag moest ik ineens lachen. Ik zag ineens dat gesmoorde gezicht van een oude studievriend voor me. In een vreselijk saai college over discrete wiskunde, waarin de oude professor zijn monotone les afdreunde terwijl hij zonder te kijken het hele bord vol tikte met zijn krijtje, werd ik steeds gezapiger en dus meliger. De tijd kroop tergend langzaam voorbij. De professor dreunde maar door en dreunde maar door. Het leek wel of ik hier al de hele dag zat en dat die dag nooit voorbij wilde gaan. Tijd voor wat ongein om die breindodende eentonigheid, die verdovende sleur, te breken.

Dus ik stopte een pepermuntje in mijn mond en draaide me om naar die studiemaat die in de bank achter me zat. Hij keek me meewarig aan. Ook hij zat af te zien. Toen beet ik het pepermuntje door en draaide tegelijkertijd aan mijn neus. Nooit meer vergeet ik die kop van hem toen. De tranen schoten uit zijn ogen. Het lukte hem nauwelijks om zijn lachen te smoren. Steeds als ik weer achterom keek, begon hij weer te schuddebuiken. Schitterend. Na het college kon hij zich eindelijk laten gaan. Ik weet niet meer precies wat ‘ie toen zei, maar het was zoiets als “Lul! Wil je dat nooit meer doen!”, maar hij lachte er wel bij. En dat truukje met dat pepermuntje, dat heb ik dus van m’n opa geleerd.

Powered by ScribeFire.

Nieuwe Rookgordijnen

Heren,

Gezien de recente en zorgwekkende ontwikkelingen rond de voor onze discipline bijzonder ongunstige en daarmee onwenselijke vertaling van onze systematieken in ridicuul simplistische bewoordingen stel ik voor om op korte termijn een vergadering te beleggen waarin wij de koppen bijelkaar steken teneinde tegenmaatregelen te treffen in de vorm van nieuwe terminologie en bijbehorende nieuwe afkortingen met als voornaamste doel het begripsvermogen van de werknemers in de uitvoerende afdelingen te ontstijgen maar tegelijkertijd diezelfde mensen ervan te overtuigen dat iedereen hierbij gebaat zal zijn en dat wij naar beste geweten namens hen en in opdracht van de directie handelen in de correcte formulering van organisatiebreed beleid waaraan het uitvoerend personeel maar uiteraard ook wijzelf zijn gehouden.

Vriendelijke groet,
Sjef Noever

 

Powered by ScribeFire.

De Zure Victoria’s

Bij ons in de voortuin staat een grote pruimenboom. Een week of 5 geleden, voor wij op vakantie gingen, waren zijn takken al zwaar van de pruimen. Allemaal nog lang niet rijp. Het zijn overheerlijke Reine Victoria‘s, genoemd naar Queen Victoria. Na onze vakantie zouden de eerste pruimen al rijp zijn en zouden we tot achter in oktober nog pruimen kunnen plukken. Vorig jaar heb ik zeker een keer of 8 een wasteil vol pruimen geplukt van de takken waar ik bij kon. Veel te veel pruimen voor ons alleen. Liters pruimenjam heb ik gemaakt en aan vrienden en familie uitgedeeld.

Wie schetste onze verbazing toen wij dit jaar na onze vakantie bij de pruimenboom gingen kijken. Geen pruim meer te bekennen aan de hele boom! Zelfs niet aan de hoogste takken. Ook op het gras onder de boom viel afgekloven pruim noch pit te ontdekken. Wie of wat de dader ook moge zijn, hij nam of zij nam (of namen) geen halve maatregelen. Komplete leegroof en voor zover ik kan ontdekken ook geen sporen van de illustere dader(s).

Het vreemde is dat de pruimen nog niet eens halfrijp hadden kunnen zijn toen ze heimelijk werden geplukt. Ze waren dus nog bepaald niet te pruimen die pruimen. Het heeft de daders blijkbaar niets uitgemaakt. Misschien ging het ze wel specifiek om het pruimenzuur. Misschien zijn onze pruimen juist bedoeld om mensen zuur te houden, in plaats van zoet. Ik stel me nu ineens een gemeen gniffelende heksenkring voor dat ergens in de Drentse bossen, bij volle maan rond een ketel bubbelende zuurpruimenjam danst. Ze noemen zich “De Zure Victoria’s”. Afzichtelijke, oude  mopperpotten met vreselijk zure pruimen…

Queen Victoria (Bron: Wikipedia; ze kijkt eigenlijk verdacht zuur op deze foto...)

Powered by ScribeFire.

Ziggopolie

Kabeltelevisie is eigenlijk een onduidelijk product. En het wordt er met digitale televisie al helemaal niet duidelijker op. Feitelijk is het een abonnement op een grote zak snoep waarvan je zelf niet mag kiezen wat er allemaal in zit. Een heel groot gedeelte van de snoep in de zak is voor de meesten niet te verteren en dan zit er tussen het snoep ook nog eens een heleboel schreeuwende, dubbelzoute pinda’s die in je mond springen, of je het nou wil of niet. Maar goed, dat hebben we met z’n allen nou eenmaal geaccepteerd. Het zou toch ook wat zijn als we per bekeken en opgenomen minuut van ieder programma zouden moeten gaan betalen. En dan kreeg je boete bij het wegzappen van schreeuwende pinda’s…

Bij Ziggo mocht je altijd kiezen uit een aantal basis-snoepzakken en kon je die aanvullen met kleinere zakjes snoep uit een bepaald assortiment. Wij namen dan maar het basispakket van zo’n 18 euro per maand, met, speciaal voor onze kleintjes, een kinderpakket van zo’n 3 euro per maand. Allemaal al digitaal snoepgoed natuurlijk. Veel betere kwaliteit en zo. Nou, het beeld is altijd heel scherp en het geluid is van mooie kwaliteit, maar het beeld kan het geluid vaak niet helemaal bijbenen. De smaak komt dan als je het snoepje hebt doorgeslikt, zeg maar. Maar ach, dat namen we min of meer voor lief.

Wij zijn helemaal niet zo veeleisend qua televisie. Een sitcommetje nu en dan, een crimietje af en toe, journaal, docu’s en kindertelevisie voor als het regent en papa even moet bloggen. Dik tevreden als dat allemaal kan. En als er niks op is, dan doen we hem gewoon uit en lezen we fijn een boekje of neuzen we wat op het internet met het laptopje. En wij houden niet van schreeuwende pinda’s. Koop die winkel maar fijn leeg dan als het jouw winkel is, maar val ons niet lastig, want wij zijn inderdaad niet gek.

En dan viel er deze week ineens een grote envelop van de Ziggo in onze brievenbus. Belangrijke informatie over uw abonnement, stond erop. De brief begint met grote blauwe letters dat er “Vanaf 1 september nóg meer te beleven is op uw televisie”. De “nóg” verwijst naar de huidige zak met snoep, die dus blijkbaar al boordevol zit met lekkers, en dat daaraan – hoe is het mogelijk? O Ziggo, wat zijn we heden blij! – nóg meer lekkers bijgepropt gaat worden. Joepiedepoepie.

De brief informeert mij verder dat steeds meer mensen digitale TV willen en dat Ziggo dat dan maar standaard maakt. Digitale TV voor alle abonnees. En blijkbaar willen steeds meer mensen ook steeds minder keuze want er staat ook: Vanaf 1 september 2011 gaat Ziggo van een grote diversiteit aan tv-pakketten terug naar drie overzichtelijke abonnementen.

Nou waren wij dus best tevreden met onze zak snoep. Hij zat veel te vol, en we gooiden eigenlijk elke dag het meeste weg, maar dat is hoe kabel-TV nou eenmaal werkt. Wat we fijn vonden is dat we konden kiezen, ook al was de keuze opzich beperkt. En nu moeten we een gat in de lucht gaan springen omdat Ziggo de keuze niet uitbreidt, maar beperkt!. En dan komt nu het zilveruitje op het blokje kaas, het geconfijte kersje op een stokje in je cocktail: onze zelf gekozen zakken snoep worden vervangen door 1 zak snoep waar een aantal snoepjes waar onze kleintjes zo verzot op zijn niet meer in zit. En we mogen er ook nog eens 4 euro en 5 cent per maand extra voor betalen. We stuiteren van blijdschap. We hossen door de straten van vreugde. Niet dus.

Gelukkig mogen we wel kostenloos op 1 september opzeggen, die vrije keuze laten ze ons dan tenminste nog wel. Op mijn todo-lijstje voor deze week staat met stip bovenaan: zoeken naar een alternatief voor Ziggo. Als er al een alternatief is. De TV-aanbieders spelen allemaal Ziggopolie alleen heet het dan anders. Misschien kan ik beter zelf gezellig, ouderwets monopolie gaan spelen met mijn gezin in plaats van de televisie aan te doen ’s avonds. De uitzending van het Journaal en die docu’s en zo missen wij dan maar en kijken die dan handig online.

Powered by ScribeFire.

Chili con Carne a la Otto

Otto de Magiër staat in zijn keuken. Hij haalt een paar uien en een groene paprika uit de papieren zak van de groenteboer en gooit ze argeloos over zijn schouder. De groenten blijven midden in de keuken in de lucht hangen. Otto schenkt een beetje olijfolie in een grote pan die op het fornuis staat en zet het vuur eronder aan. Eerst bakt Otto hierin het gehakt.

Dan pakt Otto een Japans Samuraizwaard van de muur en zwaait er gevaarlijk mee. Van schrik springen de uien, die nog steeds in de lucht hangen te zweven, uit hun droge velletjes. Maar Otto kent geen genade voor groenten. Hij zwaait het mes rond zijn schouders als een volleerd Ninja en loopt op de groenten af. Het zwaard beweegt nu op onmogelijke snelheid en Otto’s armen en het zwaard worden een zoevende, vage vlek om Otto’s bovenlijf. Als de uien en de paprika  in de baan van het zoevende zwaard komen worden ze in luttele seconden in fijne snippertjes gehakt. Als Otto klaar is, neemt hij de pan van het vuur en laat de uiensnippers en de stukjes paprika erin vallen. Behendigd schudt Otto met de hete, sissende pan zodat het gehakt, de uien en de paprika door elkaar gehusseld worden. Het begint al heerlijk te ruiken.

Otto kookt normaal eigenlijk nooit, maar hij heeft vandaag drie oude vrienden op bezoek. Ze hebben zijn snijkunsten met grote bewondering gadegeslagen. “Zo, en hoe was dat klassieke concert waar jullie gisteren heen waren eigenlijk?”. vraagt Otto terloops. Het valt meteen stil in het gezelschap. “Wat?”, vraagt Otto verbaasd, “Heb ik iets verkeerds gezegd ofzo?”. Otto hoopt dat hij zijn pokergezicht nog even kan vasthouden, want hij voelt een daverende lach opborrelen. “We werden alledrie ineens, eh, een beetje winderig”, zegt één van hen dan. “Een beetje? Man we zaten toch een partij te ruften!”, zegt een ander vervolgens. “Ja, er was geen houden meer aan, en die lúcht! Ik vond zelf zelfs dat ik stonk. We hebben alledrie vast iets heel verkeerds gegeten, maar wat?”.

Otto kan zijn lachen nu niet meer inhouden. Hij begint onbedaarlijk te schateren. De tranen springen uit zijn ogen. Als hij minuten later is uitgeschaterd, ziet hij dat zijn vrienden hem verbijsterd aanstaren. “Het was echt supergenant man”, zegt iemand en hij wil nog meer zeggen, maar Otto barst weer in lachen uit. Nog nasnikkend van de pret loopt Otto naar het fornuis en roert in de pan. Dan neemt hij de pan van het vuur en zet het op tafel. Als zijn gasten zien wat er in de grote pan zit, krijgen ze een vuurrode kleur. “Eh, Ik weet niet of het nou wel zo verstandig is, gezien onze extreme winderigheid van gisteren”, begint één van hen.

“O, maak je geen zorgen”, zegt Otto geruststellend,  “Ik verzeker je dat deze heerlijke Chili con Carne à la Otto je mórgen géén winderigheid bezorgt”. Zijn gasten kijken hem wantrouwend aan, maar scheppen dan toch op. Even later zijn de complimenten niet van de lucht. Ze vinden het alledrie voortreffelijk. “Gek, daarnet had ik nog buikpijn van gisteren en een borrelende maag, maar dat is ineens over”, zegt iemand. “Dat komt door de bijzondere en zeldzame soort bruine bonen dat ik heb gebruikt”, zegt Otto dan. Nu heeft hij weer hun volle aandacht.

“Kijk, het zit zo”, legt Otto uit, “Het zijn contratemporale* bruine bonen. Ik móet ze volgende maand zaaien, anders kon ik ze vorig jaar niet hebben geoogst. Het zijn absoluut de lekkerste bruine bonen die er zijn, maar ze werken wel in tegengestelde tijd. Je wordt de dag vóór je ze eet al vreselijk winderig,  zie je, en moet je dus niet naar een klasiek concert gaan bijvoorbeeld”. Triomfantelijk kijkt Otto zijn vrienden aan, “jullie kunnen toch wel tegen een geintje, toch?”. Maar Otto ziet dat hij zichzelf maar beter ergens heeeeel ver van zijn vrienden vandaan kan fwoepen.

* geïnspireerd door de “reannual plants” gefantaseerd door Terry Pratchett

Powered by ScribeFire.

Otto De Omslachtige

In de garage van Otto de Magiër staat zijn 26 jaar oude VW Golf. De garage is opvallend en tegelijk ook weer niet, want het heeft geen deuren. De oprit ernaar toe eindigt in een muur die helemaal is volgewoekerd met Wilde Wingerd. Met een zacht “fwoep” verschijnt Otto ineens in zijn garage. Hij knipt met zijn vingers en het portier van zijn auto zwaait open. Hij stap in zijn auto, start de motor en sluit zijn ogen.

Op Rijksweg N371, tientallen kilometers van Otto’s huis vandaan, zou de bestuurder van een bestelbusje toch zweren dat de weg voor hem zoëven nog leeg was. Maar nu rijdt er honderd meter voor hem ineens een ouwe, roestige Golf. Maar het is grijs, bewolkt weer en het miezert, dus daar wijt de bestelbusbestuurder het maar aan.

Otto heeft er behoorlijk de sokken in. Hij trekt zich weinig aan van de maximale snelheid van 80. Verderop houdt een motoragent met een mobiele radar snelheidscontrole. Otto geeft gas bij en zwaait naar de agent, maar de agent kan niet terugzwaaien, want hij rent achter zijn motor aan die plotseling startte en in de richting van de sloot hobbelt.

Otto baalt als hij even later achter zo’n brommobiel rijdt. Op de achterkant zit een sticker met “World’s best driver”. Het ding rijdt nog geen 50 kilometer per uur. Op de andere weghelft rijden teveel auto’s dus inhalen is er niet bij. Otto laat daarom zijn stuur los en sluit even zijn ogen. Dan klemt hij zijn kaken op elkaar, brengt hij zijn handen voor zijn borstkas en duwt ze krachtig van zich af. De brom-mobiel schiet ineens als een raket vooruit. Verbijsterd kijkt de brom-mobielrijdster naar de snelheidsmeter. Die staat voorbij de 60, maar ze weet zeker dat ze nu minstens 90 rijdt. Met een tevreden grijns trapt Otto zijn gaspedaal weer in.

Maar verderop ontstaat het volgende obstakel al. De brug gaat open. Otto slaakt een gefrustreerde zucht en schudt zijn hoofd. Zeker weer zo’n suf plezierjacht. Theatraal gooit hij zijn handen omhoog en de Golf verdwijnt. Op de P&R van Station Meppel klinkt het typische fluitende geluid van een vallend projectiel. Enkele mensen die op de parkeerplaats liepen, turen en wijzen naar boven. Dan smakt plotseling een aftandse, oude VW Golf precies op een parkeervak. Er komt witte rook onder de motorkap vandaan. Even later stapt er heel kalmpjes een man uit. Tegen de verbaasde mensen zegt Otto: “Dat heb ik weer, een kokende motor! Dan maar met de trein”. Op dat moment zakt het golfje kreunend door beide assen.

Otto stapt koeltjes in de 1e klas coupé van de Intercity richting Zwolle en gaat prinsheerlijk zitten. Maar het zit Otto weer tegen. Ergens tussen Meppel en Zwolle remt de trein en staat dan een heel kwartier stil. Iets met een bovenleiding. Daardoor gaat hij zijn aansluiting naar Arnhem missen. Daarom gaat Otto naar de WC. Daar komt net een knappe meid uit. Otto glimlacht vriendelijk naar haar en gaat dan zelf het smalle toilet in en sluit de deur. In een toilet van de Intercity naar Roosendaal die klaar staat op perron 7 van Station Zwolle klinkt weer dat zachte “fwoep”-geluid. De wc-deur gaat open en Otto stapt eruit.

Otto komt op tijd aan in Arnhem. Natuurlijk had hij zichzelf ook in één keer naar Arnhem kunnen “fwoepen”, maar Otto wil zo gewoon mogelijk leven. Dat hij toevallig een beetje kan toveren betekent niet dat hij er maar te pas en te onpas gebruik van hoeft te maken. En hij begrijpt al helemaal niet waarom zijn collega-magiërs hem toch steeds Otto De Omslachtige noemen…

Powered by ScribeFire.

Verkopersfobie

Het is een tic, ik weet het zeker. Ik raak namelijk nogal geagiteerd als ik ongevraagd wordt benaderd door verkopers. Alleen al als iemand de schijn wekt iets aan me te willen verdienen, krijg ik al stuiptrekkingen. Ik móet ontwijken, een ruime boog om de verkoper heen maken. En als dat niet kan door ruimte- of tijdgebrek, dan versnel ik mijn tred en kijk strak voor me uit. Aktief negeren. Desnoods loop ik dwars door de verkoper heen.

Ik heb een pesthekel aan die types die op straat mensen tegenhouden met vragen zoals “welke krant leest u?” of “bent u tevreden met uw energieleverancier?”. “Geen interesse!”, onderbreek ik hun verkopersriedel en wurm me er langs. Opzouten met je product, kan me niet schelen wat het is. Als ik iets wil kopen neem ik zelf wel het initiatief. Soms staan ze met een aantal tegelijk in bijvoorbeeld een treinstation en is er geen ontwijken aan. Wat dan nog wel eens werkt is te doen alsof ik aan het bellen ben. Ik klets dan maar wat in mijn mobieltje en loop om de verkopers heen. Maar soms werkt zelfs dát niet. Dan willen ze je toch nog persé één of ander blaadje in je handen duwen alsof ze worden betaald per afgegeven foldertje.

Het is vooral de opdringerigheid waar ik me aan erger. Met de vraag “kan ik u ergens mee helpen”, als ik loop te snuffelen in een kledingzaak, kan ik nog net overweg. Inwendig denk ik: “ga in je hoek!”, en wil ik antwoorden: “ja, zorg ervoor dat ik u kan vinden als ik u nodig heb”, maar dat is natuurlijk erg bot. Ze doen ook maar hun werk, denk ik dan maar, dus ik zeg vriendelijk “nee hoor, ik kijk even wat rond”. Natuurlijk moet een verkoper zich behulpzaam opstellen, maar vooral op mijn verzoek.

Helaas maak ik ook weer te vaak het andere uiterste daarvan mee. Dit gebeurt me vooral in bouwmarkten. Bouwmarktpersoneel is óf maar moeilijk te vinden, óf ze moeten zich voor de klant verstoppen. Een bouwmarkt moet aan de andere kant ook geen lege schappen hebben, dus er lopen wel vakkenvullers rond. Die worden dan belaagd door doe-het-zelvers die graag willen weten of je een gat van 14 centimeter ook met dit vulmiddel kan vullen, of ze ook betonboortjes verkopen van 1 millimeter en of deze schroevendraaier er ook in een linkshandige versie is. De vakkenvuller weet het allemaal niet natuurlijk en verwijst je naar de informatiebalie waar je net vandaan kwam omdat daar niemand kwam ook al had je op de bel gedrukt.

Mijn ideale verkoper heeft dus verstand van zaken en kan me goed adviseren welk product ik het beste zou kunnen aanschaffen, is er wanneer het nodig is, maar stelt zich vooral nederig op. Als de verkoper ook maar de geringste schijn wekt extra centen uit mijn zak te willen kloppen, dan winkelhaak ik af. Doei!

Powered by ScribeFire.

Zinloos verkeersgeweld

De dag kriekt, dus gaat mijn wekker af. Ik dwing mijn lichaam weer wakker. Uiteindelijk is daar toch een plens ijskoud water in mijn gezicht voor nodig. Mijn dochtertje komt half slapend de badkamer in om naar de wc te gaan. Die kruipt straks fijn bij mama, op mijn nog warme plekje.

Minuten later werk ik mijn glaasje sju met vitamine totaal pil naar binnen. Ik duw er ook nog een plak ontbijtkoek achteraan. Niet omdat ik al honger heb, maar om later niet van mijn graat te vallen. Ik vul mijn thermosflesje met een dubbele senseo, pak mijn gisteravond gesmeerde lunchpakketje uit de koelkast en stop alles in mijn rugzak. Alles gereed voor mijn forenzenreis.

Zachtjes doe ik de voordeur van het slot. Ik hoorde piepje noch kraakje, maar de rode knor wel. Hij komt klaaglijk mauwend uit de struiken met een vraagteken in zijn staart. Knorrend strijkt hij langs mijn benen, blij dat hij naar binnen mag. Op de oprit ligt een dooie muis. Die gaat in de GFT-container die ik toch bij de weg moet zetten. Een respectloos graf eigenlijk, maar verder sta ik er niet bij stil.

Volgens mijn weerstationnetje in de hal zou het buiten -1,1 graden moeten zijn, maar de gevoelstemperatuur is veel lager. Mijn wereld blijkt in nevels gehuld en ik moet ijskrabben. Het gaat allemaal van mijn tijd af. Op weg naar Meppel rijd ik daarom te hard door de mistflarden en haal een trage trekker in met onvoldoende zicht. Ik word ingehaald door nog grotere idioten, maar die rijden dan ook in Duitse merken. Van schrik word ik verstandig en ga rustiger rijden. Als blijk van waardering voeren de optrekkende nevels een schitterende dans voor me op in de gouden stralen van de dagende zon. Over een half uur gaat er heus nog wel een trein.

Op de snelweg rij ik rustig achter een vrachtwagen en sla ik Meppel in. De zwarte Audi die achter mij zat te drammen schiet ineens naar voren en duikt vlak achter de vrachtwagen en vlak voor mij, plompverloren op dezelfde uitrit. Boos toeterend en lichtend tier ik hem na. Onbeholpen zak! Hij neemt daarna dezelfde route als ik en we komen allebei ruim op tijd aan bij station Meppel. Verschillende levens werden weer eens nodeloos op het spel gezet. Zinloos verkeersgeweld.

Powered by ScribeFire.

Uitrekenen of uitsloven?

In een vakblad voor IT-ers (ja, ik ben mij er eentje) lees ik vandaag dat het Rijk experimenteert met cloud.

Veel bla bla, maar de volgende delen vielen me op (ik citeer letterlijk):

In het bezuinigingsprogramma Compacte Rijksdienst dat Donner medio februari 2011 presenteerde stonden reeds de contouren geschetst van de gesloten rijkscloud. Daarbij is aangekondigd dat bij de rijksoverheid het aantal rekencentra de komende jaren wordt teruggebracht van 64 naar vier à vijf.

Dus een groot aantal rijksrekencentra moet geloven aan de rijkskaasschaaf. Maar de klapper is voor mij het volgende:

Minister Donner verklaarde overigens begin maart in een algemeen overleg van de Kamercommissie BZK dat hij niet gecharmeerd was van de Engelse term cloud computing. Hij hoopt op een goed Nederlands alternatief en kwam zelf met het alternatief ‘wolkenrijden’.

Voor niet IT-ingewijden: Cloud computing kun je zien als een vorm van uitbesteding. In plaats dat je je data, applicaties en diensten door interne beheerde servers (eigen sloven) laat “serveren” aan je medewerkers, laat je het serveren door extern beheerde servers (sloven van iemand anders). Het gereken van de rijksrekencentra wordt uitbesteed, binnenrekenen wordt uitrekenen. Daar, uitrekenen, een veel beter alternatief voor wolkenrijden, zeg nou zelf.

De voorgaande allinea plaatste ik ook als reactie onder het bewuste artikel, maar toen ik het had geplaatst zag ik nóg een alternatief voor het door minister Donner bedachte “wolkenrijden”, namelijk uitsloven. Geachte heer Donner, kiest u zelf maar: uitrekenen of uitsloven?

B-fratsen

Deze zomer krijgt Nederland zijn eigen B-maatschappij. Dat las ik in De Pers van vandaag. Onze huidige maatschappij is volgens het artikel volledig geklokt op het biologische klokje van de ochtendmensen, de A-mensen. Dit is erg nadelig voor alle mensen die pas na 11 uur ’s ochtends op gang komen: de avondmensen, de B-mensen.

Een A-mens heeft een sneller lopende innerlijke klok als een B-mens. Dat is genetisch bepaald door een professor uit München, dus dan is het vast waar. Een A-klok heeft maar 23 uur per etmaal, dus deze tikt de tijd er zo snel doorheen dat je aan het eind van je etmaal 1 uur tekort komt, ook al ga je nog zo vroeg naar bed. Een B-klok heeft 26 uur per etmaal. Daarmee hou je aan het eind van je etmaal dus 2 uur over die je niet hebt kunnen benutten, hoe lang je ook ’s avonds doorgaat.

Begrepen? Nee? Nou het komt erop neer dat een B-mens chronisch slaap tekort komt omdat hij zo onnatuurlijk vroeg moet opstaan van de A-mens. De B-mensen willen dus graag hun eigen maatschappij: een B-maatschappij met B-winkels, B-werkgevers en B-scholen. Een B-dag begint later en eindigt later. Een B-school begint om 10 uur. Een B-baan start om 11 uur. Een B-winkel is open tot 11 uur ’s avonds. Dat soort dingen. En, o ja, een B-jaar kent geen zomertijd. B-mensen hebben namelijk niks aan vroege zonsopkomsten.

Volgens het artikel in De Pers hebben wij zo’n 2 miljoen A-mensen en 3,5 miljoen B-mensen in ons kleine land. De innerlijke klok van de resterende 11 miljoen, de ruime meerderheid, heeft dus tussen de 23 en 26 uur per etmaal. Statistisch gezien hebben dan alle Nederlanders bij elkaar 24,30303 uur per etmaal. Afgerond is dat keurig 24 uur. Daarin moet de hele maatschappij dus passen. En nu verder geen gezeur meer.

Powered by ScribeFire.