Breek de sleur en doe alsof je neus breekt

De meeste momenten van je leven gaan aan je voorbij en laten geen blijvende indruk achter. Er kunnen dagen voorbij gaan zonder dat er iets gebeurt dat je voor de rest van je leven zult onthouden. Toch zal ook niemand al die memorabele momenten zo kunnen oplepelen. Het is meer zo dat ze soms ineens naar boven komen dobberen. Ze zitten nooit heel diep, een paar meter onder de oppervlakte van de drukke vaarroute van je bewuste denken.

Vooral je neus is er erg goed in om bij het ruiken van een bepaald luchtje ineens zo’n boei naar boven te laten schieten. Dan zit je zomaar ineens te mijmeren over toen. Als ik die muffe geur van een kelder vermengd met de geur van mengsmeerbenzine ruik bijvoorbeeld, dan dobbert ineens de oude brommer van mijn opa naar boven. Daarmee tufte hij met oma achterop door heel Noord-Nederland. Die brommer stond in de kelder van de flat waar hij samen met mijn oma woonde, aan de Antaresstraat in Groningen. Onder het kelderraam stond een werkbank met een oude radio erop. Daar kon mijn opa alles repareren. De oude brommer werd daar met pure liefde in tiptop-conditie gehouden. Ik kwam graag in die kelder. Het rook daar naar mijn beste vriend. Mijn opa. Ik heb zoveel van hem geleerd.

Laatst liet mijn neus een hele verrassende herinnering naar boven schieten, maar niet door het ruiken van iets. Ik kon helemaal niks ruiken, want ik was snip- en snipverkouden. Nee, het kwam door een krakend geluid dat ik hoorde toen ik na het snuiten van mijn neus mijn neus schoon wreef met de zakdoek. Ik had mijn leeggesnoten en gigantisch kriebelige neus nog in de zakdoek, dichtgeknepen tussen mijn handen. Om mijn neus te ontkriebelen wrikte ik het eens een beetje heen en weer tussen mijn handen. Mijn neus kraakte zo hard dat ik meteen in de spiegel ging kijken of ik het per ongeluk had gebroken. Het deed tussen mijn oren alvast pijn, maar dat bleek valse pijn. Mijn neus was wel rood maar stond nog keurig recht. Het was gewoon mijn snot dat in mijn neusholtes sopte, kwam ik voorzichtig experimenterend achter.

En toen ik mezelf zo in de spiegel zag moest ik ineens lachen. Ik zag ineens dat gesmoorde gezicht van een oude studievriend voor me. In een vreselijk saai college over discrete wiskunde, waarin de oude professor zijn monotone les afdreunde terwijl hij zonder te kijken het hele bord vol tikte met zijn krijtje, werd ik steeds gezapiger en dus meliger. De tijd kroop tergend langzaam voorbij. De professor dreunde maar door en dreunde maar door. Het leek wel of ik hier al de hele dag zat en dat die dag nooit voorbij wilde gaan. Tijd voor wat ongein om die breindodende eentonigheid, die verdovende sleur, te breken.

Dus ik stopte een pepermuntje in mijn mond en draaide me om naar die studiemaat die in de bank achter me zat. Hij keek me meewarig aan. Ook hij zat af te zien. Toen beet ik het pepermuntje door en draaide tegelijkertijd aan mijn neus. Nooit meer vergeet ik die kop van hem toen. De tranen schoten uit zijn ogen. Het lukte hem nauwelijks om zijn lachen te smoren. Steeds als ik weer achterom keek, begon hij weer te schuddebuiken. Schitterend. Na het college kon hij zich eindelijk laten gaan. Ik weet niet meer precies wat ‘ie toen zei, maar het was zoiets als “Lul! Wil je dat nooit meer doen!”, maar hij lachte er wel bij. En dat truukje met dat pepermuntje, dat heb ik dus van m’n opa geleerd.

Powered by ScribeFire.

3 comments

Plaats een reactie