Month: augustus 2012

Schuitje varen, crisisje remmen

Zolang er wat te ergeren valt, valt er voor mij wat om over te bloggen. Dat is de pluskant. Nu de minkant.

Ik rij regelmatig langs de Drentse Hoofdvaart. Die is vergeven van de sluizen en bruggen. En ook van de plezierjachtjes met van die kijk-mij-nou-toch-eens-genieten-van-mijn-wel-verdiende-pensioen-grijsaards erop. Dit zijn de mensen uit de generatie die onze economie weer hebben opgebouwd na de oorlog. En ze zullen het snotverdorie ook weer helemaal opmaken ook! Asociale levensgenieters! Het zou maar zo kunnen dat de gezamenlijke waarde van al die plezierschuitjes ons begrotingstekort ruimschoots afdekt.

En alsof ze het ons ook nog eens even extra in willen wrijven hebben die suffe schuitjes ook nog eens voorrang op het wegverkeer. Zelfs in de spits. Dan mag je vanuit je auto, waarvan ik braaf om economische redenen de motor heb gestopt, gelaten toezien hoe je eigen dreigende pensioentekort tergend langzaam voorbij tuft. Ik haat ze!

In de kantine vanmiddag blies ik hierover al wat stoom af. Een bijna gepensioneerde haalde zijn schouders op en merkte op dat die luizenlevenslijders wel eens een remmende werking op de economische crisis zouden kunnen hebben. Zonder hun uitgavenpatroon zou de crisis immers nog wel eens veel erger kunnen zijn, zo redeneerde hij. Klink walgelijk logisch dus het zal wel waar zijn ook. Bah.

Eikel met Wortelnijd?

In Zweden zag ik deze monumentale eik. De boom is ontzagwekkend dik. Op het oog minstens twee meter. Het ventje (mijn zoon) dat er een beteuterd naast staat zou met gemak languit kunnen liggen in de boom. Iemand vertelde me dat de eik meer dan 500 jaar oud is. De eikel waaruit deze boom is ontsproten schoot dus ergens aan het eind van de middeleeuwen wortel. 

De eik staat op het terrein van een oude en beetje vervallen camping aan het grote Vänern-meer. We staan er met onze tent tussen dikke, bejaarde berkenbomen (en dikke, bejaarde Zweedse campeerders die alleen uit hun dikke caravan kwamen om óf naar de wc te gaan óf het gras om hun caravan te maaien). ’s Nachts zou het er heel stil zijn als de aftandse ijscovriezer in het kiosk-gebouwtje niet zo bromde. Het bromde niet heel hard, maar draaide niet continu. Als de vriezer zich uitschakelde werd de stilte even hoorbaar, tot het kreng weer aan sprong.

Toch sliep ik er heerlijk en in de laatste nacht op de camping had ik een bijzondere droom:

Ik loop midden in de nacht blootsvoets in een dun, hagelwit gewaad door een dicht woud van spierwitte berken. Het is heel helder en bijna volle maan. Mijn adem beslaat, maar ik heb het niet koud. Ook is het doodstil. Ik hoor geen enkel geluid behalve mijn eigen ademhaling en het gedempte ritselen van mijn eigen voetstappen in het zachte mos. Door de bomen zie ik het spiegelgladde wateroppervlak van het meer. Vastberaden loop ik in de richting van het meer. Het woud wordt minder dicht, en de berken worden steeds dikker.

Dan gebeurt het. Ik kom steeds moeizamer vooruit. Het kost me steeds meer moeite om mijn voeten op te tillen. Ik kijk naar mijn voeten. Ze zijn spierwit en zien er pezig uit. En het gewaad dat ik draag lijkt wel van spinrag. Het hangt in losse flarden om me heen. Steeds moeilijker kom ik vooruit. Mijn voeten komen steeds vaster in de grond te zitten en mijn benen worden steeds zwaarder en stijver. Er steekt een zachte, koele bries op vanaf het water. De raggen om mijn lijf waaien helemaal van me af, maar ik voel geen kou. De berken om me heen fluisteren geruststellend: “Shhhhhh, het is goed. Shhhhhhh”.

Op enkele meters voor de waterkant kom ik tot stilstand. Ik kom nooit meer vooruit, weet ik, maar ik voel me volkomen op mijn gemak. Ik kan me bijna niet meer bewegen. Ik kan mijn armen nog één keer optillen. Ik kijk naar mijn linkerhand, maar zie een dikke tak. Mijn rechterarm is ook een tak. Ik verander in een eik. Dat wat ooit mijn voeten waren zit ergens heel ver onder me, diep in de aarde. En dan groeien mijn ogen dicht en de wereld verstomt. Eindelijk zíe ik. Opgelucht blaas ik mijn longen leeg. Alles is goed.

Rare droom vol clichématige symboliek. Ik onderga in mijn droom gelaten een metamorfose die ik best griezelig vind. Mijn interpretatie is dat ik de eindigheid van het leven niet moet bestrijden, maar juist omarmen. Moet ik loslaten om echt goed te kunnen wortelen? Moet ik me ontdoen van omhullingen omdat ze me belemmeren te voelen? Moet ik mijn ogen en oren sluiten om echt te kunnen zien? Of ben ik gewoon een eikel met wortelnijd?

De K-schaaf

Toen ik – lang geleden – introk bij mijn (toen nog) vriendin, maakte ik kennis met de killer-kaasschaaf. Een geslepen ding dat al menige duim had gescalpeerd. Die van mij niet. Ik leerde al snel om het loeder met respect te behandelen, vooral bij de belegenere kazen. Ik zorgde er dus altijd voor dat bij het uitschieten bij het schaven mijn duim- en ook andere vingertoppen niet konden worden geraakt.

De killerkaasschaaf hebben we nog steeds en nog altijd is het ding gemeen scherp. Maar onlangs meende mijn vrouw dat het tijd was voor een nieuwe. Ik was eigenlijk nog heel tevreden met de oude, dus ik gebruik die nieuwe dan maar als de oude in de vaatwasser zit. Het nieuwe geval blijkt een regelrechte K-schaaf. Er valt gewoonweg niet fatsoenlijk mee te schaven. Het lukt me niet om er mooie regelmatige plakjes mee te schaven. Het schraapt meer dan dat het schaaft. Het is een regelrechte kaasverkrachter en heeft het vooral gemunt op zachte, jonge kaas.

De kaasschaaf is overigens uitgevonden in Noorwegen. Tijdens onze vakantie trokken wij door dit prachtige land. En de bewuste K-schaaf was mee. Mijn vrouw had het heel praktisch in het ontbijt- en lunchkratje gestopt. Bij de eerste schaafgelegenheid pakte ik het uit het krat. Toen ontdekte ik pas dat het de K-schaaf was. Ik zweer je dat het er zeer zelfingenomen uitzag. En toen ik het over een zacht Noors stukje kaas trok, waren verfrommelde frotjes kaas mijn deel. “Ach, jij kan ook niet met dat ding overweg!”, sneerde vrouwlief. De K-schaaf keek me zo mogelijk nog zelfingenomener aan. Er stak nog een flapje kaas uit de snede waardoor het ook nog leek alsof het een tong naar me uitstak: “lekker puh!”.

Je begrijpt het, ik koester een zekere wrok jegens de K-schaaf. Temeer omdat het zich in de handjes van mijn vrouw voorbeeldig gedraagt. Op een dag moest ik even wat bekers omspoelen. Die lagen in het (opvouwbare) afwasteiltje. In het campingkeukentje kwam ik er achter dat ik bloeide. Er drupte namelijk bloed in de gootsteen. Mijn bloed. Afkomstig uit een jaap aan mijn middelvinger. En ik kon me niet herinneren dat ik iets had gevoeld. Dus ik ben langs iets vlijmscherps gekomen met mijn vinger.

Terug bij de tent liep ik mijn recente handelingen eens na. Te beginnen bij de afwasteil. Daarin lag de K-schaaf onschuldig maar o zo verdacht voor zich uit te kijken. Het valse kreng moet me hebben gepakt toen ik de bekers uit de teil haalde. Sindsdien weet ik het zeker, de haat is wederzijds. Weer thuis heb ik die goeie ouwe killer-kaasschaaf teder ter hand genomen en liefdevol – met de keukenla open zodat de K-schaaf het kon zien – een perfect plakje heerlijke jong-belegen kaas geschaafd en in volste vertrouwen zo met mijn mond van mijn geliefde killertje gehapt. En toen nog eens. En nog eens! Hah!