kaas

Eitje voor Otto

Het is vrijdagavond, dus dan doet iedereen boodschappen. Een vrouw slaat zich vlak voor de openende schuifdeuren van de supermarkt plotseling op haar voorhoofd. “Stom!”, roept ze uit, “portemonnee thuis laten liggen”. Ze loopt terug naar de auto en baalt, want ze had een parkeerplaats vlak bij de ingang. Die kwam vrij toen zij kwam aan rijden.

Ze start de motor en rijdt achteruit. Er staat al een roestige, oude VW Golf te wachten. Achter het stuur zit een gast met een zelfvoldane grijns op zijn smoel. De auto is duidelijk veel te klein voor de rare gozer, want hij zit er dubbelgevouwen in. Als de vrouw weg rijdt, parkeert Otto de Magiër zijn aftandse brik snel op haar plekje. 

Nog steeds breed grijnzend vouwt Otto zich uit zijn autootje. Dan beent hij zich met grote passen naar de ingang van de winkel. Eenmaal binnen en door het zwenkhekje, grijpt Otto een mandje en dreunt hardop pratend zijn lijstje op: “grove mosterd, doosje eieren, zakje kaasblokjes en dropjojo’s”. Omdat de mensen hem hier wel vaker zijn inkopen zien doen, kijken ze nauwelijks op.

“Grove mosterd, doosje eieren, zakje kaa…ja! daar liggen de eitjes!”, en Otto legt een sixpack eieren in zijn mandje. En zo doende werkt Otto zijn korte lijstje in luttele minuten af. Bij de kassa legt hij zijn boodschappen 1 voor 1 op de lopende band. De band staat stil, want de klant voor hem is nog bezig met pinnen. Bij de sensor die de band laat doorrollen ligt nog de boodschappenscheider. Otto kijkt verwachtingsvol naar de blozende kassière. Ze weet wat er nu komen gaat en als ze klaar is met het riedeltje “zegeltjes?, air miles?, bonnetje mee?” kijkt ze Otto aan. 

En dan pakt ze de boodschappenscheider waarop de band plotseling begint te lopen. Otto springt quasi-geschrokken in de lucht en roept: “Oh, jij kan zeker toveren!”. De kassière kan er desondanks om lachen. Ze bliept Otto’s boodschappen weg en zegt dan: “Dat is dan 9 euro 60 alstublieft”. Hierop kijkt Otto haar ineens verbaasd aan en roept luid: “Hee, wat heb jij nou achter je oor zitten!”,  en plukt dan een netjes gevouwen tientje achter haar oor vandaan. “Goh, da’s ook toevallig, dat is precies wat ik nodig had! Nou, alsjeblieft, en laat de rest maar zitten!”.

Otto hoeft natuurlijk geen zegeltjes en zo, loopt fluitend naar zijn auto terwijl hij de zak dropjojo’s open trekt, stapt in en rijdt dan helemaal naar de achterkant van de winkel. Er is daar geen uitrit van de parkeerplaats. En alleen de dikke duif op het dak van de winkel ziet hoe het Golfje simpelweg verdwijnt. 

Twee tellen later verschijnt het wagentje weer, bij een stomende en naar zwavel stinkende bron ergens in Ijsland. Otto de Magiër stapt uit. Er hangt een sliert uitgerolde dropjojo uit zijn mond. Dan pakt hij de eieren, doet ze in een plastic tas en hangt deze in het kokend hete water van de bron. Intussen slurpt Otto langzaam de dropsliert naar binnen. En na een minuutje of tien trekt Otto de tas snel uit het hete water, springt weer achter het stuur en is verdwenen. Nog steeds op Ijsland, maar dan midden op de Vatnajökull (Ijsland’s grootste Gletsjer) verschijnt Otto’s Golfje weer. Snel leegt hij de zak met gekookte eieren op het ijs en bedekt ze met een flinke laag ijs. “Ja dat is nog eens schrikken, hè”, zegt Otto. 

Otto opent de pot grove mosterd en het zakje kaasblokjes en legt deze op de motorkap. Dan pelt hij een eitje, wat natuurlijk formidabel goed lukt omdat het zo goed geschrokken is. Otto dipt het lekker royaal in de mosterd en stopt het geheel in zijn mond. Het eitje is nog lekker heet en precies goed! En zo vergaat het ook de andere vijf eieren. En met uitzicht op een lichtjes rokende vulkaan, gaan ook de blokjes kaas gaan met grote klodders mosterd naar binnen. Otto geniet.

Plotseling gaat er een hevige beving door het ijs en er verschijnt een grote scheur die zich in rap tempo uitbreidt, precies in de richting van Otto’s Golfje. Snel springt Otto van zijn motorkap en wil snel instappen. Maar dan glijdt hij uit. Hij kan zich nog net aan de deur vastklampen. Met verbeten gezicht weet hij zich op tijd in de auto te hijsen en weg te fwoepen. 

“Ik ben uitgegleden dokter”, zegt Otto de volgende ochtend bij de huisarts. Mijn hele enkel is dik. “Zo te zien is het behoorlijk verstuikt”, zegt de dokter, “daartegen helpt vooral rust, en je been omhoog”. Otto kijkt beteuterd: “Heb je niet een zalfje tegen de pijn of zo? Want het doet verrekte zeer”. De arts kijkt Otto aan en zegt dan: “Nee, dat is niet nodig. Doe er maar gewoon wat ijs op als het zeer doet. En wisselbaden doen ook wonderen bij verstuikte enkels”. Otto kijkt zijn huisarts meewarig aan. “Juist, ijs en wisselbaden, natuurlijk. Eitje”, mompelt hij. 

 

De K-schaaf

Toen ik – lang geleden – introk bij mijn (toen nog) vriendin, maakte ik kennis met de killer-kaasschaaf. Een geslepen ding dat al menige duim had gescalpeerd. Die van mij niet. Ik leerde al snel om het loeder met respect te behandelen, vooral bij de belegenere kazen. Ik zorgde er dus altijd voor dat bij het uitschieten bij het schaven mijn duim- en ook andere vingertoppen niet konden worden geraakt.

De killerkaasschaaf hebben we nog steeds en nog altijd is het ding gemeen scherp. Maar onlangs meende mijn vrouw dat het tijd was voor een nieuwe. Ik was eigenlijk nog heel tevreden met de oude, dus ik gebruik die nieuwe dan maar als de oude in de vaatwasser zit. Het nieuwe geval blijkt een regelrechte K-schaaf. Er valt gewoonweg niet fatsoenlijk mee te schaven. Het lukt me niet om er mooie regelmatige plakjes mee te schaven. Het schraapt meer dan dat het schaaft. Het is een regelrechte kaasverkrachter en heeft het vooral gemunt op zachte, jonge kaas.

De kaasschaaf is overigens uitgevonden in Noorwegen. Tijdens onze vakantie trokken wij door dit prachtige land. En de bewuste K-schaaf was mee. Mijn vrouw had het heel praktisch in het ontbijt- en lunchkratje gestopt. Bij de eerste schaafgelegenheid pakte ik het uit het krat. Toen ontdekte ik pas dat het de K-schaaf was. Ik zweer je dat het er zeer zelfingenomen uitzag. En toen ik het over een zacht Noors stukje kaas trok, waren verfrommelde frotjes kaas mijn deel. “Ach, jij kan ook niet met dat ding overweg!”, sneerde vrouwlief. De K-schaaf keek me zo mogelijk nog zelfingenomener aan. Er stak nog een flapje kaas uit de snede waardoor het ook nog leek alsof het een tong naar me uitstak: “lekker puh!”.

Je begrijpt het, ik koester een zekere wrok jegens de K-schaaf. Temeer omdat het zich in de handjes van mijn vrouw voorbeeldig gedraagt. Op een dag moest ik even wat bekers omspoelen. Die lagen in het (opvouwbare) afwasteiltje. In het campingkeukentje kwam ik er achter dat ik bloeide. Er drupte namelijk bloed in de gootsteen. Mijn bloed. Afkomstig uit een jaap aan mijn middelvinger. En ik kon me niet herinneren dat ik iets had gevoeld. Dus ik ben langs iets vlijmscherps gekomen met mijn vinger.

Terug bij de tent liep ik mijn recente handelingen eens na. Te beginnen bij de afwasteil. Daarin lag de K-schaaf onschuldig maar o zo verdacht voor zich uit te kijken. Het valse kreng moet me hebben gepakt toen ik de bekers uit de teil haalde. Sindsdien weet ik het zeker, de haat is wederzijds. Weer thuis heb ik die goeie ouwe killer-kaasschaaf teder ter hand genomen en liefdevol – met de keukenla open zodat de K-schaaf het kon zien – een perfect plakje heerlijke jong-belegen kaas geschaafd en in volste vertrouwen zo met mijn mond van mijn geliefde killertje gehapt. En toen nog eens. En nog eens! Hah!