Vanuit de keuken zie ik een knaapje op skeelers over de klinkertjes vliegen. Zijn armpjes zwaaien fanatiek van links naar rechts. Hij waant zich natuurlijk Sven Kramer, oordeel ik. Zelf waande ik me vroeger Leo Visser, dus mijn oordeel is geoorloofd. Mijn eigen schaatsstijl wijkt ook niet eens zoveel af van die van het knaapje in mijn straatje. Evengoed blijf ik overtuigd van mijn innerlijke Leo als ik zelf weer op de ijzers sta. Mijn verlangen naar de vorst is aangewakkerd.