In het trappenhuis van de parkeergarage liep een oude vrouw me voor de voeten terwijl ik me van de 6e etage naar beneden probeerde te haasten. De vrouw leek bij iedere stap te moeten nadenken welke voet ze nu op de volgende trede ging zetten. Het ging op een nogal dood akkertje. Hoewel ik haast had, bleef ik toch maar geduldig.
Opeens draaide de vrouw haar gezicht naar me toe en keek me verbijsterd aan. Ze zei, op ietwat geërgerde toon: ” ’t Is hier toch wél licht hè meneer?”. Ik keek haar een beetje meewarig aan – althans, dat denk ik, maar ik kon mijn eigen gezicht natuurlijk niet zien – en opende en sloot mijn mond. De vrouw had haar gezicht al weer naar beneden gewend en strompelde maar weer verder naar beneden. Ik dacht: “Hoezo licht?” en: “Waarom toch wél?”. Ik begreep de hele vraag niet. Ik kon er ook alleen maar “ja” op antwoorden, want het trappenhuis baadde in zonlicht dat door grote ramen naar binnen viel. Wat wilde het mens toch van me met die vraag.
Toch moest ik iets terug zeggen. De vrouw was duidelijk een beetje in de war. Ineens vroeg ik me ook af of ze misschien hulp nodig had. Wat moest een oude, verwarde vrouw op de 6e etage van een parkeergarage? Oude verwarde mensen horen in verzorgingstehuizen. Misschien was deze mogelijk dementerende vrouw wel uit haar tehuis ontsnapt en in haar verwarde beleving naar haar werk gegaan. Ik moest dus iets doen. Even overwoog ik om terug naar boven te rennen om te kijken of haar verplegers daar misschien nog liepen te zoeken, maar ik kon deze mevrouw maar beter niet alleen laten.
Deze hele gedachtengang duurde hooguit 2 seconden, maar voelde heel weloverwogen aan en ik besloot om het enige juiste te doen. Ik ging mee in het verwarde wereldbeeld van de vrouw, opdat ik haar er misschien toe zou kunnen bewegen om naar het verzorgingstehuis terug te gaan of om op zijn minst mee naar het politiebureau te gaan. Dus ik zei: “Ja, het is hier wél licht ja”. De mevrouw draaide zich terstonds om en glimlachtte vriendelijk: “Nee, een lift! Weet u misschien waar de lift is, want naar beneden lopen gaat nog wel, maar naar boven niet hoor!”. Daar viel mijn hele analyse aan diggelen. Verdwaasd keek en wees ik vagelijk in de richting van de achterzijde van de parkeergarage. “Aan de achterkant, maar dat is een aardig eind lopen hoor”, mompelde ik. Hoofdschuddend vervolgde de vrouw haar moeizame afdaling. “Wat een verwarde vogel”, moet ze hebben gedacht.