alledaagse dingen

Kasteel gezocht

Kunnen mijn kinderen straks een eigen woning vinden? Ik heb er vier in totaal. Kinderen dus. Eerlijk gezegd zit ik er niet op te wachten dat een deel van hen, laat staan alle vier, nog tot ver in hun dertig bij mij wonen. Daar zitten ze ongetwijfeld zelf ook niet op te wachten. Hun moeder en ik zijn al geruime tijd gescheiden, wat je in dit opzicht wellicht gunstig zou kunnen noemen. Twee huizen. Maar de tijd staat niet stil en ik lonk naar een knus huisje waar ik samen woon met mijn lieve vriendin. Haar twee kinderen krijgen uiteraard ook te maken met het woningentekort. Ik kan maar beter lonken naar een knus kasteel dan. En kom daar maar eens om.

Naamnesie

Waarom ontschieten namen van mensen me, maar niet het telefoonnummer dat mijn ouders vroeger hadden? Als ik voor het eerst kennis maak met iemand, dan vergeet ik de uitgesproken naam soms al binnen luttele minuten, vooral bij een kennismaking met meerdere mensen. Ik vergeet namen van collega’s die ik maanden niet heb gesproken. Ik vergeet namen van radiopresentatoren als ze naar commerciële zenders verhuizen.

Gezichten (en stemmen) vergeet ik niet zo snel, maar dan sta ik bij een wederzien (of wederhoren) meestal toch diep en zonder resultaat in mijn geheugen te graven naar de naam. Dit is blijkbaar duidelijk aan mijn gezicht af te lezen, want in de blik van de ander zie ik een mengeling van verbazing en verontwaardiging. Gelukkig zie ik vaak ook juist een blik van herkenning. Die ander lijdt dan zelf ook aan “naamnesie” en stelt zich met vergoelijkende glimlach gewoon nog eens voor.

Koppie koppie

Het gebeurt wel eens dat ik mijn kop verlies. Vaak als gevolg van een overdosis aan flauwekul. Zonder kop ben ik alleen nog twee benen en een romp. De kop laat gewoon ineens los en zweeft richting de wolken, maar nooit hoger dan de gemiddelde boomtop. Zonder kop vergeet ik zomaar de controle op de sleutelbos in de jaszak voor ik de deur uit wandel.

Die wandeling moest dienen tot het legen van die kop, maar het was al na twaalven. Ergens rond vijf voor twaalf stootte de onderrug wel een felle scheut door mijn gedachten, maar de kop zat al te vol met hete lucht. Ondanks de scheut kreeg ik wel mijn veters vast en wist mezelf met kop en al in de auto te krijgen. Ik moest even naar de apotheek namelijk.

Op de terugweg bedacht ik eigenlijk pas dat ik mijn hoofd nodig leeg wandelen moest. Thuis bracht ik de medicijnen eerst naar binnen. Voor de zoveelste keer vroeg ik me af hoe lang ik nog dat stomme sleuteletuitje met dat stomme ritsje bleef gebruiken. Ik trek het ritsje altijd bruusk open, vaak met mijn tanden, en laat de twee kettinkjes met sleutels eruit vallen. De sleuteltjes weer netjes in het etuitje krijgen is teveel gedoe, dus dat stel ik geregeld uit. Ook vandaag kwakte ik de naakte sleutelbos geërgerd op de eettafel.

Mijn kop hing al helemaal tegen het plafond en deed niet meer mee. Ik moest echt dringend wandelen. Het lukt nog om de oortjes in de oren te doen en een podcast aan te zetten. De romp kon nog slechts denken met mijn ruggenmerg, liep naar buiten en trok de deur achter zich dicht. Mijn kop schoot meteen richting hemel, dus er werd geen tel bedacht dat de sleutels niet in de jaszak zaten.

De wandeling was broodnodig. Zwaar achterstallig onderhoud. Zoals altijd daalde mijn kop tijdens de wandeling weer vanzelf terug op zijn plek. Tien meter voor mijn huis was mijn kop er weer bij en vroeg zich dus af of ik de sleutels wel bij me had. De romp tastte gedwee in de jaszak en trof daarin alleen de autosleutel aan. Er zat niets anders op dan helemaal naar het huis van mijn ex - prominent veroorzaker van hete lucht – te rijden en de sleutel van zoonlief op te halen. Die sleuteletuit is dus passé. Die ligt nu in de auto met een reservesleutel. Koppie koppie!

Van harte genuanceerd

De mensheid bestaat natuurlijk uit twee helften. Zij die nuanceren en de rest. Vandaag de dag plaats ik mezelf bij die eerste helft. Alles moet genuanceerd. Nou ja, eigenlijk andersom. Ik ageer fel tegen de absolute absolutist. Met altijd en nooit heb ik een bijzonder moeizame relatie. Mensen die zich louter uitdrukken in termen van altijd of nooit, verdraag ik heel slecht. Ik verdraag ze uiteraard niet niet of nooit. Nuanceren doe ik met heel mijn hart, of beter gezegd, met een zo groot mogelijk deel van mijn hart. En met zowel goed als fout heb ik een haat-liefde-verhouding. Niet dat ik die uitersten niet erken, maar uitersten zijn toch wat ze zijn: uitersten? Alleen in het uiterste geval kom je daar toch op uit? Ik weiger me te beperken tot uitersten. Het is nuanceren of polariseren, en daartussen zit dan ook weer van alles.

Deze maar

“Deze maar doen dan, meneer?”, vraagt de mevrouw vanachter haar kassa als ik mijn waren op de balie plaats. Deze maar doen. Alsof ik een betere keuze had kunnen maken. Alsof ik eindeloos heb staan wikken en wegen, en dan toch nog met deze artikelen bij de kassa uit kom. Ik kijk er vertwijfeld naar. Deze dan maar? Waarom eigenlijk? Ik draai mijn hoofd in de richting van de afdeling waar ik enkele minuten geleden nog wikte en woog. Ik kan mijn waren hier vandaan onmogelijk zien, maar ik tuur voor alle zekerheid nog eens grondig. Al was het maar om de schijn van nadenkendheid te wekken. Dan kijk ik de mevrouw meewarig aan en verzucht moedeloos: “Ja, deze in hemelsnaam dan maar”. De pinautomaat bliept evengoed genoeglijk het bedrag van mijn rekening.

Bromspiratie

Terwijl mijn barbier (zo noemt hij zichzelf sinds hij ook baarden verzorgt) mijn woeste bos krullen fatsoeneerde, ging regelmatig de telefoon. Hij liet hem lang “rinkelen” (het geluid kwam daar eigenlijk in de verste verte niet mee overeen). Maar uiteindelijk liep hij toch naar de telefoon en nam op. Na een paar seconden bromde hij: “Vandaag niet meer, maar morgenmiddag heb ik nog wel een gaatje”. De barbier krabbelde iets in een boek en liep weer naar mijn stoel. “Wie belt er tegenwoordig nog voor een knipafspraak?”, vroeg ik. Volgens mijn brommende barbier vooral nog heel oude mensen. De meeste klanten plannen via de website een afspraak, volgens hem. “Bellen is ook wel heel ouderwets, hè? Wenkbrouwen ook even meenemen?”

Ik vroeg me af hoe ik in een verre (heel verre) toekomst als ik zelf heel oud ben, mijn knipafspraken regel. Ik zal dat natuurlijk nog ouderwets online doen. Met een aftandse laptop. Tegen die tijd zullen slimme spiegels automatisch die afspraken voor ons willen plannen, maar dat zal ik allemaal niet willen begrijpen. En terwijl ik daarover mijmerde begon mijn barbier ineens over een robotstofzuiger die hij voor zijn verjaardag kreeg. “Ik heb er alleen maar méér werk van, want je moet eerst alles opruimen wat iedereen laat rondslingeren!”, brieste hij. En toen wist ik het: ik moet mijn genoegelijk briesende brombarbier zo lang mogelijk koesteren. Want hij wordt nog voordat ik heel oud ben vervangen door een zacht zoemende kniprobot, die per instructie van mijn spiegel vanzelf mijn woeste grijze manen en wenkbrouwen zal kortwieken. Wat ik je brom.

Verkeerd verbonden

Achter mij zei iemand op afwezige toon: “goedemorgen”. Ik stond koffie te tappen en draaide me even half om, nieuwsgierig wie mij dit toewenste. Ik antwoordde dan ook met een waarvan ik dacht vlot en vrolijk “goedemorgen!”. De collega liep me voorbij en keek me niet aan. Blijkbaar was hij diep in gedachten en goedemorgende hij mij gewoon uit automatisme en niet omwille van het maken van een verbinding. Wat dacht ik ook wel zeg? Was ik daar even verkeerd verbonden.